Muller, Pierre & Descamps, Didier, Les barbelés de la vengeance? Les prisonniers allemands en Belgique (Neufchâteau: Weyrich, 2019), 158 p.
Kasper Swerts, ADVN
Op 9 mei 1946 berichtte De Nieuwe Standaard over een ‘geweldige mijngasontploffing te Dampremy’ nabij Charleroi. Zestien mensen kwamen daarbij om het leven, maar de krant noemde slechts negen van de zestien overledenen bij naam en nationaliteit (onder de gestorvenen bevonden zich onder meer ook twee Polen en een Marokkaan). De zeven anderen bleven anoniem en kregen enkel een vluchtige vermelding: ‘bij de zestien slachtoffers zijn er zeven Duitse krijgsgevangenen’.1
Het is natuurlijk maar één voorbeeld, maar het contrast tussen de berichtgeving over de Duitse krijgsgevangen en de manier waarop over andere slachtoffers werd gerapporteerd, illustreert hoe weinig aandacht er in de naoorlogse periode werd geschonken aan de Duitse krijgsgevangen in het naoorlogse België. In de Belgische naoorlogse samenleving werd de toestand van de Duitse krijgsgevangen op het Belgische grondgebied veeleer voorgesteld als een bijzaak die zo snel mogelijk in de vergetelheid moest belanden. Het gevolg is dat er ook in de historiografie over de naoorlogse periode maar weinig belangstelling ging naar het thema van de Duitse krijgsgevangen en hun gevangenschap in België.
Met de publicatie van Les barbelés de la vengeance willen historici Pierre Muller en Didier Descamps in deze opmerkelijke leemte voorzien. Ze willen in de eerste plaats het onderzoek dat al is verricht naar de situatie van de Duitse krijgsgevangen bekendmaken bij een breed publiek (p.128-129). Dat doen ze door een specifiek kamp centraal te stellen in het werk, namelijk het kamp te Erbisœul in de provincie Henegouwen. De keuze voor Erbisœul is niet verwonderlijk, aangezien meer dan 52.000 van de 64.000 Duitse krijgsgevangen in België na de Tweede Wereldoorlog kort of langduriger in het kamp hebben verbleven.
Muller en Descamps geven een gedetailleerd overzicht van het ontstaan en de evolutie van het kamp te Erbisœul met veel aandacht voor de naoorlogse Belgisch-economische context. De Duitse krijgsgevangen werden immers voornamelijk als werkkrachten ingezet in het herstel en de herlancering van de Belgische economie. De rode draad die door deze studie zichtbaar wordt, is dan ook de aandacht voor de rol van de Duitse krijgsgevangen in de steenkoolsector, een sector die na de oorlog als cruciaal werd bestempeld voor het economische herstel, maar een chronisch tekort aan personeel kende. Dat is meteen ook een belangrijke verdienste van het boek: het plaatst de Duitse krijgsgevangen (en de kampen waarin ze gedetineerd waren) op overtuigende wijze in de bredere context van de naoorlogse Belgische steenkoolsector. Muller en Descamps tonen daarbij aan hoe na de bevrijding van de Duitse krijgsgevangen de vergaarde knowhow en sommige kampen gerecupereerd en hergebruikt werden voor de huisvestiging van Italiaanse gastarbeiders. De historici laten op deze manier zien dat we de kampen waarin de Duitse krijgsgevangen werden gehuisvest niet als in zichzelf besloten eilanden mogen zien, geïsoleerd van de Belgische samenleving en de naoorlogse context.
Daarin schuilt bovendien de tweede meerwaarde van Les barbelés de la vengeance: niet alleen de rol van Erbisœul in de naoorlogse Belgische economie wordt onderzocht, ook de Duitse krijgsgevangen zelf treden voor het voetlicht. Onder meer via mondelinge getuigenissen en materiële bronnen ontstaat in dit werk een beeld van het dagelijkse leven in Erbisœul, en wordt duidelijk hoe het kamp in relatie stond tot de omliggende dorpen en gemeentes. De sterkte van deze methodologische benadering is dat ze de oudere kortzichtige beeldvorming rond de Duitse krijgsgevangen nuanceert. Muller en Descamps laten zien hoe het kamp beheerst werd door honger, verveling en verdriet, en hoe de geïnterneerden via verschillende culturele en sociale praktijken vormgaven aan een dagelijks leven. Daarenboven toont hun studie overtuigend aan hoe de Belgische bevolking gradueel evolueerde in haar perceptie van de Duitse krijgsgevangen. Door de veelvuldige contacten met die laatsten vervaagde mettertijd het vijandige beeld over de Duitsers, en ontstonden er zelfs levenslange vriendschappen tussen de twee groepen.
Het gebruik van niet-tekstuele bronnen, gekoppeld aan de nadruk op de sociale contacten tussen de Belgische bevolking en Duitse gevangenen, illustreert trouwens dat de auteurs van Les barbelés de la vengeance vertrouwd zijn met de recente historiografische ontwikkelingen over de geschiedenis van de POW’s (Prisoners of War) tijdens en na de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Hun boek vormt op die manier een wezenlijke bijdrage aan de verdere uitbouw van deze vernieuwende vorm van geschiedschrijving, en noopt bovendien tot nieuw onderzoek, roept nieuwe vragen op bij de lezer: in welke mate verschilden de Duitse krijgsgevangenen verschilden van de Belgische geïnterneerden na de Tweede Wereldoorlog? En was er sprake van een wezenlijk materieel verschil? Het zijn maar enkele vragen die mede dankzij dit werk hopelijk in de nabije toekomst een antwoord zullen krijgen.
Referenties
- De Nieuwe Standaard (9-5-1946): 1; Voor een verdere uitleg over het incident, en haar inbedding in de bredere context van de Duitse krijgsgevangen te België, zie Muller & Descamps, Les barbelés de la vengeance? Les prisonniers allemands en Belgique (Neufchâteau: Weyrich, 2019), 141. Er staat wel incorrect vermeld dat naast de zeven Duitse krijgsgevangen de negen andere slachtoffers allemaal Belgisch waren, wat niet het geval was.