Interview met Samuel Vermote over zijn doctoraat aan de School of European Languages, Culture and Society (University College London)
Lith Lefranc, UAntwerpen
Samuel Vermote werkt sinds oktober 2018 als doctoraatstudent aan de School of European Languages, Culture and Society (SELCS), deel van University College London. Hij bestudeert ervaringen van lesbische vrouwen met kunstmatige inseminatie in Groot-Brittannië tijdens de jaren zeventig en tachtig. Hij is in het bijzonder geïnteresseerd in materiële en symbolische interacties tussen spermadonoren en toekomstige lesbische moeders.
Je doctoreert momenteel aan University College Londen. Hoe ben je daar terecht gekomen?
Ik was in mijn studententijd al gefascineerd door Groot-Brittannië. Niet alleen het prestige, maar vooral de sterkere discussiecultuur binnen het academisch onderwijs daar trokken mij aan. Nu waren er niet enkel professionele drijfveren. Ik heb bijvoorbeeld ook een grote voorliefde voor Britse Jazz. Om deze redenen wilde ik tijdens mijn master geschiedenis aan KU Leuven graag op Erasmus naar Leeds, maar daar waren helaas geen plaatsen meer vrij. Omdat mijn interesse in de Angelsaksische wereld groter was dan mijn motivatie voor de Erasmuservaring op zich, besliste ik om het internationale avontuur uit te stellen tot na mijn opleiding geschiedenis. Na een gesprek met Kaat Wils over de master Gender, Representation and Society aan University College Londen (UCL) was ik meteen overtuigd. Het was vooral de interdisciplinaire opzet van dit masterprogramma dat me aantrok. Bij de samenstelling van mijn lesrooster heb ik daarom heel bewust niet voor geschiedkundige, maar voor antropologische en geografische vakken gekozen. Ik wilde mijn blik als historicus zoveel mogelijk verruimen.
Welke impact heeft dit gehad op je huidige onderzoek, dat opnieuw geschiedkundig is?
In mijn masterscriptie geschiedenis deed ik onderzoek naar de impact van de echografie op zwangerschapservaringen in de jaren zeventig.1 Tijdens mijn master genderstudies aan UCL realiseerde ik me dat mijn invulling van dit onderzoeksonderwerp erg heteronormatief was, aangezien ik enkel de ervaringen van heteroseksuele moeders behandelde. Dat terwijl de jaren zeventig, met de opkomst van de vrouwen- en holebibeweging, net gekenmerkt werden door drastische veranderingen in visies op ouderschap en seksualiteit. Onder invloed van queer theory en science and technology studies heb ik dit thema herwerkt in mijn huidige doctoraatsproject “The (in)visible father: lesbian motherhood and artificial insemination in Britain from the seventies to late eighties”. Ik heb de focus verlegd naar kunstmatige inseminatie in de jaren zeventig en tachtig en de uitdagingen hiervan voor toekomstige lesbische moeders. Zij mochten in deze periode nog geen kinderen adopteren. Bovendien weigerden de meeste medische instellingen lesbische koppels toegang tot kunstmatige inseminatie omdat ze niet geloofden dat ze goede moeders konden zijn. Hierdoor begonnen veel van deze vrouwen te experimenteren met zelfinseminatie. Omdat alles zelf georganiseerd moest worden, waren spermadonoren veel meer aanwezig in het onderhandelingsproces voorafgaand aan de zwangerschap. Er was bovendien geen enkele regulatie, waardoor alle aspecten van de interactie tussen de verschillende actoren zelf moesten worden uitgevonden. De antropoloog in mij is vooral geïnteresseerd in deze informele sociale arena, waarbinnen verwachtingen werden geuit en zowel symbolische als materiële grenzen werden afgebakend. Als historicus vind ik het wel belangrijk om dit alles binnen zijn historische context te plaatsen. Daarom combineer ik mondelinge geschiedenis met archiefonderzoek.
Je onderzoek is erg interdisciplinair. Vind je dit een meerwaarde aan SELCS?
Ik moet zeggen dat het interdisciplinaire karakter van ons onderzoekscentrum voor mij niet altijd zo’n zegen is. Mijn collega’s zijn met erg uiteenlopende onderwerpen bezig waardoor er weinig inhoudelijke overlap is. We kunnen elkaar minder diepgaande feedback geven, kunnen samen geen congressen of workshops organiseren… Ik heb gelukkig aansluiting gevonden bij het geschiedenisdepartement van UCL, maar daar ben ik dan weer een van de weinigen die rond gender en seksualiteit werkt. Toch mag ik niet klagen. Londen heeft heel veel te bieden voor genderhistorici. Het Institute for Historical Research is hier om de hoek. Zij organiseren wekelijkse seminaries over seksualiteisgeschiedenis. Ik ben ook betrokken bij de LGBTQ+ Oral History Special Interests Group van de Oral History Society. Daarnaast heb ik een leesgroep Queering History opgericht, die open staat voor zowel under- als postgraduates. Dit is een bewuste keuze. We willen er een veilige en sociale ruimte van maken, die niet exclusief academisch is. We lezen vooral wetenschappelijke artikels en boeken, maar bespreken soms ook publiekshistorische publicaties zoals documentaires. Ik denk dat deze laagdrempeligheid onze grootste sterkte is. We leren heel veel van elkaar. Hoe groter de diversiteit van de groep, hoe meer verschillende perspectieven je krijgt.
Zou je zeggen dat UCL meer divers is dan Belgische universiteiten?
UCL noemt zichzelf niet zomaar een “global university” en is, niet alleen als onderwijsinstelling maar ook als werkgever, inderdaad veel sterker internationaal georiënteerd dan de meeste Belgische universiteiten. Dat geldt niet enkel voor de academische wereld, maar ook voor Londen als stad natuurlijk. Die diversiteit zie ik als een enorme verrijking. Als witte Europese man heb ik misschien wel het grootste privilege op aarde. Door in een meer diverse omgeving te wonen en te werken leer ik mijn eigen ervaringen in perspectief plaatsen. Ik word me meer en meer bewust van mijn bevoorrechte positie. In het begin cijferde ik mezelf hierdoor vaak weg, maar ik heb geleerd dat ik ook mag spreken, zolang ik dat doe vanuit mijn eigen ervaring en niet in naam van anderen. Voor alle duidelijkheid: ik waan mezelf zeker niet op een moreel voetstuk. Ik wil niets prediken en besef dat ik de morele waarheid niet in pacht heb. Ik vind het vooral belangrijk om mezelf, ook als onderzoeker, zoveel mogelijk bewust te maken van mijn eigen positie in de samenleving.
Toch wil ik ook hier het één en ander nuanceren. UCL is inderdaad divers op verschillende vlakken, maar het leven in Londen is heel duur, waardoor niet iedereen dezelfde kansen heeft om hier te studeren en te werken. Ik heb veel geluk gehad dat mijn ouders mijn opleiding hier hebben willen financieren en ik ben hen daar ook heel dankbaar voor. Ik zie dat de meeste van mijn collega’s min of meer dezelfde financiële achtergrond hebben als ik. De hoge kostprijs van het studeren heeft wel weer andere voordelen. Mijn medestudenten hier waren meer gemotiveerd en geëngageerd dan de gemiddelde student in Leuven. De meesten hebben veel opgegeven om hier te kunnen zijn. Dat is soms ook wel beangstigend. Iedereen is erg vlot, welbespraakt en intelligent. Ik worstel regelmatig met het imposter syndrome. Gelukkig is hier meer ruimte voor kwetsbaarheid. Zulke zaken worden uitgesproken, waardoor ik er al snel achter kwam dat bijna iedereen met diezelfde demonen heeft af te rekenen.
Je hebt nooit in België gewerkt, maar zie je veel verschillen tussen een doctoraat in België en in Groot-Brittannië?
De financiering voor mijn PhD ligt in verhouding lager dan in België. Het is voldoende om mijn onderzoek op een comfortabele manier uit te voeren, maar ik kan nauwelijks sparen voor later. Ik word bovendien maar drie in plaats van vier jaar betaald, al werken de meeste doctoraatstudenten hier ook vier jaar aan hun project en financieren zij hun eigen schrijfjaar.
Covid-19 heeft, zoals voor veel van mijn collega-doctoraatstudenten in België, een grote impact gehad op mijn onderzoek. De archieven en bibliotheken waren gesloten en ik heb interviews moeten uitstellen. Het zou kunnen dat mijn financiering hierdoor verlengd wordt, maar daar is nog geen definitieve beslissing over. Ik besef wel dat ik veel geluk heb dat ik een loon ben blijven krijgen.
Momenteel ben ik een mPhil/PhD-kandidaat, een academisch statuut dat niet bestaat in België. Dit jaar moet ik een stand van zaken presenteren voor een gespecialiseerde commissie die zal beslissen of ik in staat ben om succesvol een PhD af te ronden. Als dit niet zou worden goedgekeurd, studeer ik niet af als doctor, maar met een master’s in Philosophy. Dat heeft geen implicaties voor mijn onderzoek of mijn financiering, maar uiteraard wel voor mijn latere carrièrekansen.
Heb je al een idee wat je hierna zou willen doen? Wil je in Londen blijven?
Voorlopig ben ik niet van plan om na mijn doctoraat weer naar huis te gaan. Het is zeker en vast mijn bedoeling om in Londen te blijven. Ik geniet heel erg van academisch onderzoek, dus daar ligt mijn eerste prioriteit. Hier heb ik professioneel gezien het grootste netwerk uitgebouwd, dus vanzelfsprekend liggen mijn kansen hier het hoogst. Bovendien is het domein van queer history in Londen veel meer ontwikkeld. Goldsmith University heeft bijvoorbeeld de allereerste master Queer History opgericht. Ik heb veel contact met mensen die voor dat masterprogramma werken. Veel van hun studenten zitten ook in onze leesgroep. De queer history community die hier is, zou ik liever niet verlaten. Ik wil hier zo lang mogelijk met mijn pootjes in het water blijven ploeteren. Ik besef wel dat mijn toekomst nog heel onzeker is. Ik zie wel waar ik beland. Hoewel ik moet toegeven dat ik België op sociaal vlak erg mis. Mijn vriendenbasis ligt nog altijd daar.
Heb je tips of advies voor andere jonge academici die naar het buitenland willen trekken?
Waar je ook staat in je academische carrière, of je nog studeert of al werkt als jonge onderzoeker, wees mondiger. Probeer jezelf voor te bereiden op de Angelsaksische discussiecultuur, want dat is wel een groot verschil met het onderwijs aan Belgische universiteiten. De Covid-situatie biedt een mooie kans om hieraan te werken. Doordat alles tegenwoordig digitaal wordt georganiseerd, zijn geografische beperkingen letterlijk van de kaart geveegd. Je hoeft geen vliegtuig te nemen om een seminarie aan Harvard bij te wonen. Dat was vorig jaar nog onmogelijk. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor de History of Sexuality seminaries van het Institute of Historical Research waar ik het eerder over had. Als Belg kan je daar nu gewoon naartoe gaan. Ik denk dat het heel belangrijk is dat je dat op voorhand proeft.
Werk ook aan je Engels. Ik heb veel geluk gehad dat de promotor van mijn masterscriptie, Kate Kangaslahti, Engelstalig was. Hierdoor heb ik mijn scriptie in het Engels kunnen schrijven. Aangezien de hele academische wereld erg anglocentrisch is, is dit een grote plus op je CV. Gebruik daarnaast ook je internationale ervaring om je in iets nieuws te verdiepen. Sta open voor andere disciplines om je blik als historicus te verruimen. En ten slotte, laat je niet tegenhouden door faalangst. Besef dat bijna iedereen in de academische wereld lijdt onder het imposter syndrome. Het is niet omdat anderen vlot en eloquent zijn, dat jij niets te vertellen hebt.
Bedankt voor het openhartige gesprek, Samuel!
Webreferenties
- School of European Languages, Culture and Society: https://www.ucl.ac.uk/european-languages-culture/
- LGBTQ+ Oral History Special Interests Group: https://www.ohs.org.uk/about/introducing-special-interest-groups/lgbtq/
- History of Sexuality seminaries: https://www.history.ac.uk/seminars/history-sexuality