Van Tiggelen, John, Histoire de l’IHECS. Vol. 1: Vision et errance, 1958-1985 (Waterloo: Renaissance du Livre, 2019), 687 p.
Alexia Coussement, Alexia.Coussement@uantwerpen.be
In 2018 vierde het Institut des Hautes Études des Communications Sociales (IHECS) haar zestigste verjaardag. De Brusselse hogeschool greep deze gelegenheid aan om haar eigen verleden te onderzoeken. Hiermee wilde ze enerzijds herinneringen bewaren die anders dreigden verloren te gaan. Anderzijds kon het terugblikken op de afgelegde weg een nieuw licht werpen op actuele vraagstukken inzake het hogeronderwijslandschap. Musicoloog en historicus John Van Tiggelen nam deze ambitieuze taak op zich. Hij is zelf al 35 jaar verbonden aan het IHECS, waarvan vijftien jaar als directeur (1996-2011). Zijn betrokkenheid verklaart ook meteen de keuze om deze geschiedenis in twee volumes op te delen, waarvan het eerste hier wordt besproken. Dit deel vangt aan met de oprichting van de school in 1958 en loopt tot 1985, het jaar waarin de auteur zelf een getuige met eigen herinneringen werd.
Van Tiggelen wil vanuit een sociohistorische benadering de evolutie van de school bestuderen. Hij richt zich daarbij op het institutionele kader en de actoren die het systeem intern tot leven brachten, zonder de integratie van de school in haar omgeving te negeren. Met zijn onderzoek wil de auteur de eigenheid van het IHECS ontdekken.
Om in dit opzet te slagen, bestudeerde Van Tiggelen het verleden van het IHECS aan de hand van drie stappen. In de ‘informatiefase’ trachtte hij eerst de geschiedenis van de hogeschool zo goed mogelijk chronologisch te reconstrueren. Aangezien hij verder wilde gaan dan een beschrijvende kroniek, volgde hierna de ‘identificatiefase’. Daarin interpreteerde hij de verschillende gebeurtenissen, bijvoorbeeld door na te gaan wie de voornaamste actoren waren of welke dynamieken er tijdens een bepaalde periode leefden. Als laatste probeerde hij de gebeurtenissen te begrijpen binnen hun context. Voor zijn onderzoek deed Van Tiggelen hoofdzakelijk beroep op een combinatie van mondelinge bronnen, de pers en het archief van de hogeschool, aangevuld met persoonsarchieven. Hij benadrukt het belang van de student binnen de ontwikkeling van de school en betreurt dat deze groep, met uitzondering van onpersoonlijke statistische gegevens, weinig sporen naliet in de archieven.
Dit onderzoek resulteerde in een chronologisch-thematische geschiedenis. Het verhaal begint met broeder Maxime-André Rossion (1908-1988) die na zijn bezoek aan de Boston University College of Communication, overtuigd was van de noodzaak om hoger onderwijs in te richten dat zich toespitste op communicatie via massamedia. In de schoot van het Institut Saint-Luc te Doornik, stichtte hij in 1958 de École Supérieure des Techniques de Diffusion (ESTD) – de eerste van haar soort in België. Doorheen het boek zien we de school groeien en transformeren. Zo veranderde ze meermaals van naam, verhuisde ze, ging ze samenwerkingsverbanden aan en verschoof ze haar aandacht naargelang de ontwikkelingen binnen de communicatiewetenschappen, waaraan ze zelf ook bijdroeg. Daarbij gaat de auteur de crisissen die het IHECS doormaakte niet uit de weg, zoals de lange politieke strijd voor erkenning, de verschillende studentenprotesten of de vele financiële moeilijkheden. Deze pijnlijke momenten speelden mee in de constructie van de identiteit die de hogeschool tot vandaag typeert.
Van Tiggelen geeft duidelijk aan hoe de leden van het IHECS – de directie, de docenten, de studenten – de drijvende kracht achter deze ontwikkeling waren. Dit doet hij onder meer door aan te tonen dat onderwijsbepalingen beïnvloed werden door idealen, dat studenten door op te komen voor hun belangen belangrijke hervormingen realiseerden of dat spanningen tussen directieleden ingrijpende gevolgen konden hebben. Zo krijgt deze institutionele geschiedenis een menselijk gelaat. Daarnaast is het boek doorspekt met bronfragmenten die de individuele historische actoren nog meer zichtbaar maken. Op dit vlak gaat Van Tiggelen zelfs wat te ver. Het is duidelijk dat hij exhaustief te werk wilde gaan om zoveel mogelijk vluchtige herinneringen en gefragmenteerde overblijfselen te bewaren. Hij kiest er bijvoorbeeld voor om onderwijsprogramma’s, correspondenties, registers van docenten en gedichten volledig over te nemen. Hierdoor raakt de rode draad soms verloren in het uitgebreide feitenrelaas. De auteur weet de samenhang enigzins te bewaren door elk hoofdstuk aan te vangen met een korte samenvatting van wat volgt.
Het boek vertelt in de eerste plaats een interne geschiedenis. Van Tiggelen tracht om institutionele veranderingen waar nodig te verklaren vanuit bredere maatschappelijke en politieke ontwikkelingen: de katholieke actie, de tweede schoolstrijd en het schoolpact, de verzuiling, de toenemende secularisering, de veranderende positie van de vrouw, mei ’68 en dergelijke. Toch had de auteur zeker nog meer aandacht mogen besteden aan deze contextualisering. Hij heeft in beperktere mate ook belangstelling voor het lokale niveau waarin de school ligt ingebed en voor de publieke opinie. Daarnaast betrekt hij de interactie met andere onderwijsinstellingen. Los van het grote verhaal heeft hij oog voor anekdotes en bijzonderheden die de geschiedenis van het IHECS typeren, zoals de cafetaria als symbolische plaats.
De auteur benoemt op het einde van zijn werk de historisch gegroeide karakteristieken van het IHECS. Deze zijn onder meer het diepgewortelde pluralisme, het sterke gemeenschapsgevoel en het unieke onderwijsmodel. Het blijft een jubileumboek dat een zekere fierheid uitademt. Ondanks zijn sterke betrokkenheid slaagt Van Tiggelen er toch in om voldoende afstand te nemen en kritisch te reflecteren over de eigen instelling. Hij richt zich in de eerste plaats tot de IHECS-alumni, voor wie de publicatie een nostalgische waarde zal hebben. Hoewel het werk waarschijnlijk weinig lezers zal aantrekken die geen band hebben met de school, draagt het wel bij tot het onderzoek naar de geschiedenis van het Belgische hoger onderwijs. Daarin gaat de meeste aandacht uit naar de universiteiten.
Van Tiggelen toont met zijn studie aan hoe complex en onvoorspelbaar het verleden van een hogeschool kan zijn. Dit werk zou andere hogescholen kunnen aanzetten om een gelijkaardig initiatief te nemen. De voorbije decennia maakte het hogeronderwijslandschap namelijk ingrijpende transformaties door, wat van deze geschiedenis een kluwen maakt. Verder onderzoek moet de knoop geleidelijk aan ontwarren. We kunnen alvast uitkijken naar het tweede deel van de IHECS-historie.
Webreferenties
- Alexia.Coussement@uantwerpen.be: mailto:Alexia.Coussement@uantwerpen.be