Hoorickx, Estelle. La Belgique, l’OTAN et la guerre froide. Le témoignage d’André de Staercke (Brussel: Éditions Racine, 2022), 440 p.
Bas Spliet, Universiteit Antwerpen
Een gepensioneerde defensiespecialist aan het Amerikaanse Pentagon merkte enkele jaren geleden op dat de Europese lidstaten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) de post van de permanente vertegenwoordiger bij het militaire bondgenootschap tijdens de Koude Oorlog doorgaans toebedeelden aan ‘superannuated gentlemen, mostly career diplomats on their final assignment’.1 In de tweede helft van de jaren zeventig, een tijdperk waarin de Belgische diplomatie zich een onopvallend karakter aanmat, paste de Belgische invulling van deze functie in dit profiel.2 Het boek van Estelle Hoorickx logenstraft deze stelling echter voor de periode 1950-1976, wanneer André de Staercke onafgebroken de functie bekleedde. Er is immers een consensus onder historici dat het Belgische diplomatieke korps onder leiding van Paul-Henri Spaak en Pierre Harmel in deze periode een bemiddelende rol opnam in de alliantiepolitiek. Vooral in de jaren zestig trad België op als ‘go-between’, zowel in de diplomatieke betrekkingen tussen de bondgenoten als in de dialoog tussen Oost en West.3
Hoorickx plaatst haar onderzoek midden in deze consensus. Daarnaast zet ze de traditie van de biografische aanpak onder Franstalige historici van België tijdens de Koude Oorlog verder.4 Het boek is een uitgegeven versie van Hoorickx’ doctoraatsverhandeling aan de Universiteit van Namen. De doctoranda heeft eveneens sinds 2005 een loopbaan bij Defensie opgebouwd. In 2006 werd ze eskadronskommandant en ze diende onder meer in Afghanistan. Tegenwoordig is Hoorickx verbonden als onderzoeker aan het Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie, waar ze zich specialiseert in hybride bedreigingen, cyberveiligheid, desinformatie en klimaatverandering. Het doctoraat werd gesponsord door het ministerie van Defensie.
Net omwille van haar militaire loopbaan is het opmerkelijk dat Hoorickx oog heeft voor de permanente vertegenwoordiging bij de NAVO, een diplomatieke post die in essentie meer politiek dan militair van aard is. De Staercke was in tegenstelling tot de ministers van Buitenlandse Zaken waaronder hij werkte actief achter de schermen. De foto’s die zijn opgenomen in het boek, waarop De Staercke meestal ergens op de achtergrond staat afgebeeld, illustreren dit op beeldende wijze. Het boek versterkt dan ook ons begrip over de werking van de NAVO ‘depuis les coulisses du pouvoir’ (p. 304). Dit wordt mogelijk gemaakt door de persoonlijke papieren van De Staercke, die de hoofdbron van de studie vormen. Het is vrij uitzonderlijk dat diplomaten een persoonlijk archief achterlaten. Hoorickx is dus prima gepositioneerd om een ‘getuigenis’ van een topdiplomaat tijdens een cruciale periode in de geschiedenis van het Belgische buitenlands beleid te schrijven.
André de Staercke werd geboren in 1913 in Gent in een oude familie van textielindustriëlen. Hij behaalde zijn doctoraat in de rechten in 1936 en begon drie jaar later zijn carrière op het kabinet van eerste minister Hubert Pierlot. Hij vervoegde de regering in ballingschap tijdens de Tweede Wereldoorlog en werd na de oorlog aangesteld als secretaris van prins-regent Karel. Na de afloop van de koningskwestie werd hij ten slotte tewerkgesteld als permanente vertegenwoordiger bij de NAVO, een functie die hij een kwarteeuw zou uitoefenen. Het is deze periode in het leven van De Staercke dat het boek behandelt. Zoals men kan verwachten van een biografie, gebeurt dit in chronologische volgorde en culmineert het boek niet in een centraal besluit. De enige hypothese die Hoorickx naar voor schuift, is de stelling dat De Staerckes loopbaan zich ontwikkelde in het kielzog van de carrière van Spaak, waarmee hij een efficiënt duo vormde (p. 12, p. 303).
Helaas komt het potentieel van De Staerckes persoonlijke papieren niet altijd tot uiting. Daar waar het archief van de topdiplomaat geen (nieuwe) informatie bevat, is Hoorickx bijgevolg genoodzaakt om terug te vallen op aanvullende bronnen en de bestaande geschiedschrijving. Dat is natuurlijk de taak van de historicus/-a, maar misschien zou het interessanter zijn geweest om in de afbakening van de onderzochte onderwerpen te discrimineren ten gunste van de evenementen waarin De Staerckes archief de historiografie werkelijk verrijkt. Bovendien blijft Hoorickx vaak aan de zijlijn van het narratief en neemt ze zelden een nadrukkelijke interpretatie in. Samen met de grote afhankelijkheid van egodocumenten heeft dit als gevolg dat het perspectief van De Staercke en zijn netwerk niet nauwlettend wordt bevraagd. De term ‘getuigenis’ is zijn plaats in de titel dan ook waardig.
Toch levert het boek hier en daar nieuwe inzichten over enkele scharnierpunten in de Belgische Koude-Oorlogsgeschiedenis. Zo vormen De Staerckes persoonlijke papieren, andere bronnen uit het Diplomatieke Archief, documenten uit het archief van de NAVO en het dagboek van secretaris-generaal van de NAVO Manlio Brosio samen bijvoorbeeld overtuigend bewijs voor De Staerckes cruciale rol in de totstandkoming van het befaamde Harmelrapport uit 1967 (pp. 255-77). In dit rapport nam het bondgenootschap diplomatie ter bevordering van détente op in haar officiële doelstellingen. Dat de Harmeldoctrine een blijvende bron van inspiratie voor het bondgenootschap vormt, blijkt uit een recent toekomstgericht rapport van de NAVO waarin het veelvuldig wordt geciteerd.5 Alleen daarom al is Hoorickx’ boek verplichte lectuur voor de student van het Belgische buitenlands beleid tijdens de Koude Oorlog. De documenten uit De Staerckes archief die er de revue passeren -van het debat over de gefaalde Europese Defensiegemeenschap en Belgische diplomatieke missies naar Kiev en Washington tot de wapenbeheersingsgesprekken tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten (waarover Henry Kissinger De Staerckes mening vroeg)- kunnen toekomstige historici op de goede weg zetten. Zoals Hoorickx zelf schrijft: ‘Ce travail ouvre la voie à d’autres études’ (p. 304).
Referenties
1.Gaffney, Henry H., Euromissiles as the ultimate evolution of theater nuclear forces in Europe, Journal of Cold War Studies 16:2 (2014): 180-199.
2.Spliet, Bas, De ‘processie van Echternach’ naar het ‘voldongen feit’: België en het NAVO-Dubbelbesluit, 1977-1979, (masterproef, Universiteit Gent, 2021), 147 p.
3.Dujardin, Vincent, Go-between: Belgium and détente, 1961-73, Cold War History 7:1 (2007): 95-105; Coolsaet, Rik, La Belgique dans l’OTAN (1949-2000), Courrier Hebdomadaire du CRISP 14 (2008): 5-46.
4.Dumoulin, Michel, Spaak (Brussel: Éditions Racine, 1999), 736 p.; Dujardin, Vincent, Pierre Harmel (Brussel: Éditions Le Cri, 2005), 822 p.
5.NAVO, NATO 2030: united for a new era. Analysis and recommendations of the reflection group appointed by the NATO secretary general, 25 november 2020, geraadpleegd op 19 oktober 2022, www.nato.int/