Hermans, Roeland, Suenens, Kristien, Christens, Ria & Vandenberghe, An, Zusters in oorlog. Leven en lijden in het klooster tijdens de bezetting (Kalmthout: Pelckmans, 2021) 175 p.
Luc De Munck (KU Leuven)
In het historisch onderzoek is nooit veel aandacht besteed aan het werk van vrouwelijke religieuzen. Kerkgeschiedenis werd gedomineerd door een focus op belangrijke kerkelijke instellingen en bekende - lees: vooral mannelijke - historische figuren. Feministische historici gingen wel hun blik richten op de rol van vrouwen in de geschiedenis, maar negeerden het verhaal van vrouwelijke religieuzen omdat religie in hun ogen een onderdrukkende factor in het leven van vrouwen was. Pas recent zijn historici zich gaan verdiepen in de onbekende, maar vaak intrigerende geschiedenis van vrouwelijke religieuzen. Ze zijn verenigd in het internationaal onderzoeksnetwerk History of Women Religious of Britain and Ireland (H-WRBI), dat overigens op 25 juni 2021 in samenwerking met het Centre for Catholic Studies van de prestigieuze Durham University zijn jaarlijkse internationale conferentie organiseert, waar achttien onderzoekers - waaronder twee uit België - hun onderzoeksresultaten presenteren.
Het boek Zusters in oorlog. Leven en lijden in het klooster tijdens de bezetting past in deze recente women religious turn. Het is de eerste overzichtspublicatie over het werk van de bijna 50.000 vrouwelijke religieuzen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in België actief waren, geschreven door vier historici die veel voeling hebben met het behandelde onderwerp: Roeland Hermans en Kristien Suenens van KADOC, Ria Christens van Cultureel Erfgoed Annuntiaten Heverlee en An Vandenberghe van het Erfgoedhuis van de Zusters van Liefde. In de proloog onderstrepen de auteurs meteen dat vrouwelijke religieuzen binnen de Belgische katholieke kerk een bijzondere positie bekleedden: enerzijds door gehoorzaamheid gebonden aan kloosteroversten en kerkelijke autoriteiten, en door armoede en kuisheid verplicht tot een nederig en dienend bestaan; anderzijds door hun belangeloze en zedige imago, hun numerieke kracht en hun belangrijke maatschappelijke rol verwervers van invloed, autonomie en macht, die voor vele andere vrouwen onbereikbaar waren. Het boek wil onderzoeken hoe de rol van kloosterzusters tijdens de oorlog door die beperkingen én mogelijkheden werd bepaald.
Uit dit onderzoek blijkt dat de activiteiten van vrouwelijke religieuzen dikwijls in de lijn van de vooroorlogse werking lagen: zij bleven een belangrijke rol spelen in de gezondheidszorg en het onderwijs. Zo richtten alle grote onderwijscongregaties tussen 1940 en 1942 meerdere nieuwe scholen op. Binnen de kloostermuren was het oorlogsgeweld vaak veraf, en bleef de dagelijkse routine meestal gehandhaafd. ‘Nog altijd hetzelfde met den oorlog’, noteerde de kroniekschrijfster van de grauwzusters in Aarschot sporadisch. Soms waren kloosterzusters wel genoodzaakt met de bezetter in interactie te treden. Dat deden ze op een pragmatische manier, maar meermaals toonden ze zich daarbij inventief. Toen de Duitsers midden mei 1940 de paviljoenen van de psychiatrische instelling Salve Mater van de Zusters van Liefde in Lovenjoel wilden opeisen, ensceneerden de zusters vlug een kamer met patiënten die een zeer onaangename geur verspreidden. Daarop verlieten de Duitsers geschokt het gebouw en zagen ze af van de opeising. Ook de zusters van de psychiatrische instelling Beau Vallon in Saint-Servais (Namen) toonden zich creatief: omdat hun tuberculosepatiënten konden genieten van dubbele rantsoenen, gaven ze aan de bezetter door dat ze zeer veel dergelijke patiënten huisvestten. Enkele jozefienen van Sint-Niklaas verzetten zich op een originele maar niet ongevaarlijke wijze: toen de Duitse bezetter zijn oog liet vallen op de kerk- en kloosterklokken, lieten ze in hun kapel briefjes achter met de boodschap: ‘Wie met klokken schiet, wint de oorlog niet.’
Gingen kloosterzusters ook effectief in het verzet? Waren er die collaboreerden? Een onvermijdelijke vraag, waarop de auteurs aangeven dat het antwoord complex is en bemoeilijkt wordt door beperkte en gekleurde bronnen. Ze stellen wel dat er vrouwelijke religieuzen waren die zich lieten verleiden tot steun aan Duitsers, maar voegen er meteen aan toe dat deze steun vaak louter moreel was, veelal binnenskamers en moeilijk te traceren: ‘Slechts flarden van discussies, conflicten of verdenkingen zijn terug te vinden. In documenten uit de oorlogsjaren zijn ze nagenoeg afwezig.’ (p. 97). Uit naoorlogse enquêtes blijkt dat de motieven en factoren die een rol speelden in de sympathieën van zusters voor de Duitse bezetter en het nazisme gelijkliepen met de drijfveren van andere collaborerende katholieken: angst voor het communisme en invloed van de (Vlaamsgezinde) familie. Opvallend daarbij is dat Vlaamse zusters doorgaans positiever oordeelden over de gematigde houding van kardinaal Van Roey tegenover de Duitsers dan Waalse zusters, die lof hadden voor de meer uitgesproken anti-Duitse houding van de Luikse bisschop Kerkhofs.
Ook over de activiteiten in of voor het verzet blijft veel onduidelijkheid bestaan. Er is sprake van vijftig vrouwelijke religieuzen die door de Duitse autoriteiten werden gezocht, gearresteerd of gedeporteerd wegens actieve of passieve steun aan het verzet. Het echte aantal lag ongetwijfeld hoger, al bleef het een kleine minderheid. Hun verzetsactiviteiten waren gevarieerd: ze dwarsboomden of neutraliseerden Duitse maatregelen of plannen, boden clandestien onderdak aan ondergedoken mannelijke werkweigeraars, en wierven werkloze mannen die gevaar liepen opgeroepen te worden aan als tuin- of klusjesman. De zusters van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën brachten in hun klooster in Essenbeek een clandestiene drukkerij onder van de Witte Brigade. Ook twee zusters van de gasthuiszusters van Brussel engageerden zich actief in deze verzetsbeweging. Eén vrouwelijke religieuze werd door de Duitsers ter dood veroordeeld wegens haar verzetsactiviteiten: zuster Angelina van de Zusters van Liefde, verpleegster in het Sint-Rafaëlziekenhuis in Leuven. Haar straf werd omgezet in jarenlange dwangarbeid in Duitse werk- en concentratiekampen. Zij overleefde de oorlog, en zette nadien haar werk voort.
Dé verzetsvorm bij uitstek van vrouwelijke kloosterlingen was hulp aan ondergedoken Joden, in het bijzonder Joodse kinderen. Ze werden door de zusters - die daarbij soms grote risico’s namen - verborgen in hun kloosters, scholen of weeshuizen. Vooral in Wallonië, Brussel en in de omgeving van Leuven en Aarschot was de actiebereidheid groot. In het Leuvense zetten diverse zustergemeenschappen zich in voor Joodse kinderen. Zo vonden in het Huis van Barmhartigheid van de benedictinessen-oblaten in Heverlee ruim zeventig Joodse kinderen onderdak, terwijl in het klooster van de Zusters van Liefde van Sint-Vincentius a Paulo in Leuven zeventien kinderen werden ondergebracht. In het klooster van de zusters van Sint-Antonius van Padua in Sint-Pieters-Leeuw werden tijdens de oorlog vijftig Joodse meisjes verborgen. In 2016 werd moeder Marie-Stanislas hiervoor postuum gelauwerd met de titel ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’ door Yad Vashem, het Israëlische instituut ter herdenking van de Joodse slachtoffers van de Holocaust. Op de namenlijst van niet-Joodse Belgen die tijdens de Tweede Wereldoorlog hulp verleenden aan Joden en door Yad Vashem werden erkend, staan daarnaast nog 63 katholieke kloosterzusters. Religieuze naastenliefde was meestal de belangrijkste reden waarom zij zich voor Joodse kinderen inzetten.
Die religieus geïnspireerde naastenliefde is de voornaamste rode draad doorheen de beschrijving van het werk van de zusters tijdens de oorlog. Het boek biedt geen echte conclusie over of evaluatie van hun werk. In de plaats daarvan komt op het einde van het boek een uitvoerige verantwoording. Een wat merkwaardige woordkeuze, want het gaat hier eerder over een historiografisch overzicht, met de nodige bronvermeldingen (waarbij in de vermelding van congregatiegeschiedenissen op p. 159 de uitstekende studie van Ruth Timmermans over de zusters van het Convent van Bethlehem in Duffel over het hoofd wordt gezien). Een echte bibliografie ontbreekt echter, net zoals voetnoten. Daardoor is het vaak niet mogelijk om de getuigenissen, kronieken, verslagen, brieven en foto’s - waarvan de gepubliceerde exemplaren meestal niet goed worden afgedrukt - uit kloosterarchieven, waarvan sprake in de proloog, te traceren. Aanzetten voor verder onderzoek worden ook niet gegeven. De uitgeverij en de auteurs hebben duidelijk geopteerd voor een populairwetenschappelijk publieksboek (met succes overigens, want ondertussen al aan de tweede druk toe). Het verhaal vertoont een opvallend grote redactionele eenheid, maar daardoor ontbreekt een duidelijke stem van de vier afzonderlijke auteurs. Zij leveren een vlot leesbaar en boeiend werk af, over een onderwerp waarover nauwelijks informatie bestaat. Het wordt geïllustreerd met veel anekdotes, met als meest opvallende die over de clarissen van Hasselt, die elf keer na elkaar te communie gingen om zo de gewijde hosties op te maken die in hun kapel werden bewaard. Ook tijdens de oorlog wilden de zusters niet dat het lichaam van hun ‘goddelijke bruidegom’ Christus in handen viel van de vijand!