Horvat Stanislas, De vervolging van militairrechtelijke delicten tijdens Wereldoorlog I. De werking van het Belgisch krijgsgerecht (Brussel: VUBpress, 2018), 426 p.
Luc Vandeweyer, Algemeen Rijksarchief
Volgens de korte inhoud op de achterflap, is dit werk “de eerste diepgaande studie van het Belgisch militair gerecht tijdens Wereldoorlog I.” Dat klopt. Nooit tevoren werd de werking van deze belangrijke instelling uit de gerechtelijke sfeer voor deze periode zo grondig onderzocht. Het krijgsgerecht wordt gedetailleerd beschreven en geëvalueerd aan de hand van een omvangrijk onderzoek van nooit eerder bestudeerde archiefdocumenten van het auditoraat-generaal. Daaronder meer dan driehonderd – vaak richtinggevende - omzendbrieven, ongeveer 5500 arresten en bijna 1000 dossiers van het Krijgshof, het militaire equivalent van het Hof van Beroep. De strafrechtelijke procedure, van onderzoek tot strafuitvoering, wordt uit de doeken gedaan. De praktijk van het krijgsgerecht en de betekenis ervan voor de soldaten wordt genuanceerd weergegeven en geanalyseerd via een aantal probleemstellingen, die onder meer de taalkwestie, de tuchthandhaving en de sociale verhoudingen in het leger aansnijden. Maar ook de impact van de militaire ontwikkelingen op de rechtspraktijk, de rol van de militaire overheden, de verhouding tussen het Krijgshof en de talrijke krijgsraden, enzovoort. Er waren immers krijgsraden verbonden aan elk van de acht divisies en in de achterhoede telkens een bij de opleidingscentra, de Basis-Calais, Basis-Londen, het territoriaal commando in Le Havre, het Groot Hoofdkwartier… Heel wat dus. Dit werk is een onontbeerlijke studie voor al wie inzicht wil hebben in de vervolging van de militairrechtelijke delicten tijdens deze jarenlange uitputtingsoorlog. Het gewone tuchtrecht werd uitgeoefend binnen de eenheden en dit ontsnapt daardoor aan deze studie.
De basis voor dit boek is Horvat zijn doctoraal proefschrift in de rechten en dat werd aan de VUB verdedigd op 28 september 2009. Nadien werd hij hoofd van de Leerstoel Recht van de Koninklijke Militaire School en daarnaast ook wetenschappelijk medewerker van de Faculteit Recht en Criminologie van de Vrije Universiteit Brussel. Hij is bestuurder van het Studiecentrum voor Militair Recht en Oorlogsrecht en van de International Society for Military Law and the Law of War. Bovendien is hij ook secretaris van het Wetenschappelijk Comité Rechtsgeschiedenis van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Kunsten en Wetenschappen. Hij werd ingeschakeld om een onderzoek te doen naar de uitgevoerde doodstraffen in het Belgische leger naar aanleiding van eisen tot algemeen eerherstel zoals die geformuleerd werden in het parlement. En in de nabije toekomst wil hij ook de doodstraffen uitgesproken na de Tweede Wereldoorlog aan een onderzoek onderwerpen.
Die eerste uitgave valt ruim tien jaar voor deze derde uitgave. Een decennium waarin de Eerste Wereldoorlog zich in een groeiende belangstelling mocht verheugen. Deze heruitgave werd deels gefinancierd door het federale organisatiecomité ter herdenking van Wereldoorlog I en tevens door de Nationale Loterij. Er werden dus publieke middelen in geïnvesteerd en daar mag wat tegenover staan. Is er met deze derde uitgave weer een fundamentele stap vooruit gezet? De auteur beweert immers dat het gaat om een verbeterde en aangevulde uitgave.
Hij heeft inderdaad nog bijkomend onderzoek kunnen doen in het archief van het voormalige auditoraat-generaal bij het militair gerechtshof. Hij wijst er ook in deze derde uitgave op dat deze archieven “bijna onontgonnen” zijn (p. 13). Maar ondertussen stond het inventariseringswerk niet stil en daarbij zijn belangrijke realisaties aan zijn aandacht ontsnapt.
Horvat neemt nochtans deel aan het breed opgezette interuniversitair BRAIN-project Justice and Populations. Daarin speelt het Rijksarchief een belangrijke rol want het is de bewaarplaats van de archivalische nalatenschap van archiefvormers uit de gerechtelijke sfeer. Dat heeft in ieder geval niet geholpen om Horvat zijn derde uitgave “up to date” te brengen wat het archief betreft. Sinds de eerste uitgave gebeurde er inventariseringswerk van het archief van de krijgsraden en krijgsauditeurs waarbij prof. rechtsgeschiedenis emeritus Jos Monballyu een voortrekkersrol speelde. Dat inventariseringswerk is Horvat volkomen ontsnapt, ondanks het feit dat deze archiefinventaris al in 2014 werd gepubliceerd als inventaris I 23 in Algemeen Rijkarchief 2 depot Joseph Cuvelier. Het minste wat men zou mogen verwachten is dat dit inventariseringswerk in de bibliografie aan bod komt. Niet dus. Deze voor onderzoekers toegankelijk gemaakte archiefbestanden uit de doeken doen, lijkt me nochtans een erg nuttige toevoeging in deze derde uitgave.
Destijds vermeldde Horvat bij zijn analyses geen enkele naam van een veroordeelde. Tijdens het schrijven van zijn doctoraat was dat – vanuit juristenstandpunt gezien – ongepast omdat de feiten nog geen eeuw oud waren. De honderd jaar-regel ter bescherming van de privacy werd dus toegepast. Bij deze derde uitgave in 2018 is dat argument echter goeddeels vervallen. Des te meer omdat de vermelding van de namen van de betrokkenen het veel makkelijker zou hebben gemaakt om de nieuw verworven kennis en inzichten van Horvat in verband te brengen met de talrijke publicaties die zich toespitsen op de achterstelling van Vlaamse militairen tijdens deze oorlogsperiode.
Hij haalt bijvoorbeeld op pagina171-172 de mutatie naar een strafcompagnie op het eiland Cézembre, aan. Die werd toegepast op de katholieke aalmoezenier Paul Vandermeulen. De man had zich immers goedkeurend uitgelaten over het activisme. Maar hij vervangt zijn naam door de letter V. Is dat nog nodig wanneer dit feit voordien al in tal van ernstige historische studies werd behandeld? Dit wetenschappelijk werk blijft ook in zijn derde uitgave in de eerste plaats een juristenanalyse en is daardoor vaak moeilijk te verbinden met historisch onderzoek.