Fehrenbach, Jérôme, Von Galen. Un évêque contre Hitler (Paris : Cerf, 2018).
Anton Milh, KU Leuven
Geen pax historica wanneer het gaat over de kerk in de Tweede Wereldoorlog. Verwonderlijk is dat zelfs Clemens August kardinaal von Galen, wereldwijd bekend als tegenstander van het naziregime, in de laatste decennia in opspraak is gekomen. Voorliggende biografie werpt een licht op deze bijzondere figuur, waarbij de hete hangijzers niet uit de weg worden gegaan.
In het eerste hoofdstuk lezen we over zijn kindertijd en jeugd. De beschrijving van de familiale, religieuze, geografische en sociaalpolitieke context waarin hij opgroeide, is soms overdreven gedetailleerd. Wel worden enkele hoofdlijnen duidelijk die in zijn latere leven terugkeren. Von Galen was een katholiek, Westfalisch edelman: rotsvast in zijn geloof en al even overtuigd van de religieus-politieke roeping van de adel. De Kulturkampf had een grote impact op zijn familie. De acties van het Pruisische regime tegen de katholieke kerk moedigden de familie Von Galen aan om zich in te spannen voor de emancipatie van de Duitse katholieken en zorgde ervoor dat hun loyaliteit tegenover de Pruisische machtshebbers nooit zonder voorbehoud was. Niet enkel religieus, maar ook politiek zagen ze het heil eerder komen van de oevers van de Tiber dan van die van de Spree. Von Galen ging naar een Oostenrijks jezuïetencollege en studeerde vervolgens filosofie in Fribourg en theologie in Innsbruck. In 1899 verwisselde hij de universiteit aldaar voor het seminarie.
In 1906, twee jaar na zijn priesterwijding, werd Von Galen naar Berlijn gezonden. De Duitse hoofdstad transformeerde in die jaren tot een ville tentaculaire, met bijbehorende sociale problematiek. Pastoor Von Galen zou zich op dit terrein profileren, onder meer door het investeren van familiekapitaal in kerkelijke sociale voorzieningen. Zijn oudste broer zetelde als verkozene voor de Centrumpartij in de Reichstag, waardoor de familie de politieke verwikkelingen op de voet kon volgen. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog schaarden de Von Galens zich rond de Duits-keizerlijke standaard. Na de oorlog zouden ze echter niet toegeven aan het heersende revanchisme, noch opschuiven richting radicaal-rechts. Deze laatste beweging werd wel gemaakt door een deel van de katholieke Westfalische adel, die de Centrumpartij afviel en zo de katholieke politieke eenheid in gevaar bracht. De bisschop besloot Von Galen terug te roepen uit Berlijn om pastoor te worden in Münster, alsook officieuze aalmoezenier van de adel. Zijn stellingnames inzake de eenheid van de Centrumpartij, de gehoorzaamheid aan de bisschoppen en de vorming van een soort cordon sanitaire rond de nazi’s werden hem niet door alle edelen in dank afgenomen.
In 1933 werd Von Galen aartsbisschop van Münster, een functie die hij tot zijn dood vervulde. Zijn episcopaat wordt door Fehrenbach ingedeeld in twee periodes: 1933-1942 (‘le combattant’) en 1942-1945 (‘le défenseur’). Von Galen verwierf in zijn bisdom snel een grote populariteit, ondanks de heersende politieke verdeeldheid. Onder meer door processies werd de katholiciteit van de bevolking en haar getrouwheid aan bisschop en paus onderstreept. Von Galen ging volop de strijd aan met het regime. Hij veroordeelde de stellingen van de nazi-partijideoloog Rosenberg en zorgde voor een ruime (clandestiene) verspreiding van de encycliek Mit brennender Sorge. In politieverslagen van katholieke meetings valt op hoe katholieken in zekere zin de nazi’s gingen imiteren. Slogans die voor de Führer waren bedacht, werden op Von Galen toegepast. Men kan spreken van een ware cultus rond zijn persoon. 1938 was dan weer een jaar van stilte: de paus had de bisschop gevraagd wat gas terug te nemen om een nieuw diplomatiek offensief niet te bemoeilijken.
Von Galen werd wereldwijd beroemd om drie preken die hij hield in de zomer van 1941. Hierin verdedigde hij de vrijheid van onderwijs en fulmineerde hij tegen de uitdrijving van religieuzen uit hun kloosters, tegen het T4-euthanasieprogramma en tegen de Gestapo, die hij als een vijand binnen de staat omschreef. Het regime wilde met hem afrekenen, maar Goebbels maande aan tot voorzichtigheid: de bisschop zomaar liquideren zou kunnen resulteren in een volksopstand. Het is Von Galen kwalijk genomen dat hij zich in zijn preken niet tegen de Jodenvervolging heeft uitgesproken. De bisschop was echter noch antisemiet, noch anti-judaïst. Hij stond op theologisch vlak zelfs eerder positief tegenover de Joden. In zijn analyse van deze stilte benadrukt de auteur dat een preek tegen de Jodenvervolging allicht niet veel verschil zou hebben gemaakt en dat de lokale kerk wel degelijk concrete hulp bood aan Joden. Na de zomer van 1942 hield Von Galen zijn stilte aan. Hij liet zich niet meer opmerken door grote preken tegen het regime. Als mogelijke verklaring schuift Fehrenbach naar voren dat niemand nog echt zat te wachten op de preken van de bisschop. De oorlogskansen waren gekeerd en mensen hielden zich voornamelijk bezig met overleven. Die strijd om te overleven kwam voor Von Galen overigens heel dichtbij: voortdurend ontving hij doodsberichten uit zijn familiekring en van priesters en gelovigen uit zijn bisdom. Münster werd zwaar gebombardeerd, waarbij ook de kathedraal en het aartsbisschoppelijk paleis niet gespaard bleven (de bisschop ontsnapte zelf ternauwernood). Bij de bevrijding was Von Galen weinig enthousiast: hij weigerde zich te laten inschakelen in de geallieerde propagandamachine en kaartte het gebrek aan georganiseerde rechtsspraak aan. In februari 1946 werd hij te Rome kardinaal gecreëerd, wat als pauselijke bevestiging van zijn intransigente houding tegenover het nazisme mag worden gezien. Hij zou maar kort het kardinaalsrood dragen, daar hij reeds in de daaropvolgende maand overleed na een kort ziekbed.
Fehrenbachs werk geeft een goed gestructureerd overzicht van het leven van Von Galen, waarin rijkelijk geciteerd wordt uit de archieven. Toch moet hier een fundamenteel bezwaar geformuleerd worden: de auteur vermengt de verschillende genres van de wetenschappelijke biografie en – al is dit woord hier wat te zwaar – de hagiografie. Dit heeft niet zozeer een invloed op de inhoud van zijn wetenschappelijke stellingnames, als wel op de stijl waarin het boek geschreven is. De auteur gaat teveel mee in het discours van de Von Galens, die steevast een theologische interpretatie aan de geschiedenis en hun eigen handelen daarin gaven. Bij de beschrijving van zijn preken uit de jaren dertig en veertig wordt Von Galen geportretteerd als een oudtestamentische profeet en het verslag van zijn laatste dagen lijkt rechtstreeks uit de akten van het zaligverklaringsproces te komen. Het gaat er hier voor mij niet om de diepere waarheid die (allicht) achter de claims van de auteur schuilt in twijfel te trekken, maar wel dat deze genrevermenging de verwetenschappelijking en de-ideologisering van het debat niet ten goede komt.