‘Une activité que rien ne peut arrêter’ – Smokkel en smokkelaars in het departement van de Twee Neten (1798 – 1813)
Dirk Lueb, Universiteit Antwerpen
Lange tijd werd aangenomen dat de Napoleontische tijd een verwoestende impact had op het Europese vasteland. Oorlogen, politieke veranderingen en economisch verval volgden elkaar immers in snel tempo op. De invoering van de Continentale Blokkade in november 1806 had ten slotte tot een totale stilstand van de internationale handel geleid.1 Vooral in de maritieme kustgemeenschappen had dit Franse handelsembargo van het Britse rijk kommer en kwel gebracht. In met name de Franstalige historiografie wordt de revolutionaire en later Napoleontische periode dan ook beschouwd als het eindpunt van een langdurige periode van economische groei en het begin van economische breuk tussen Frankrijk en Groot-Brittannië.2
Aangevoerd door de publicaties van Silvia Marzagalli, is tegen dit beeld een revisionistische beweging opgekomen.3 In haar omvangrijke werk toont Marzagalli keer op keer aan dat handelaren wel degelijk zeer goed in staat waren zich aan te passen aan de moeilijke omstandigheden en daarmee de problemen overwonnen. Recent heeft deze revisionistische beweging geleid tot een bundel geredigeerd door Katherine Aaslestad en Johan Joor waarin opnieuw veel aandacht gegeven wordt aan/gaat naar de manieren waarop er omgegaan werd met de ontberingen van Napoleon’s Continentale Systeem.4
Binnen deze context wordt smokkel of illegale handel vaak als één van de ‘antwoorden’ gezien op de invoering van de Continentale Blokkade.5 Handelaren zouden als het ware hun handel gewoon voortzetten – zij het illegaal.6 Dit roept de vraag op naar verschillen en overeenkomsten met benaderingen binnen de historiografie omtrent smokkel.
Ruwweg bestaan er drie invalshoeken die afwisselend erg in trek zijn geweest. Smokkel kreeg vrij veel aandacht van marxistische criminaliteitshistorici in de jaren 1970. Zij plaatsten smokkel vooral binnen een discourse van social crime. In navolging van Hobsbawm’s Primitive Rebels en Bandits _7, werden de activiteiten van bandieten, rovers maar zeker ook smokkelaars gezien als de meest primitieve vorm van sociaal protest omdat zij zich inlieten met bezigheden die door de lokale bevolkingen van het ancien regime niet als iets crimineel werden ervaren. Net als bandieten kregen smokkelaars vaak een heldenstatus en werden ze opgenomen in de volkscultuur – zoals de rage rond de beroemde achttiende-eeuwse Franse smokkelaar Louis Mandrin, recent nog bestudeerd door Michael Kwass.8 Daarnaast werd smokkel vaak gezien als een daad van verzet tegen een repressieve overheid. In Cal Winslow’s bijdrage aan het beroemde _Albion’s fatal tree beoogt hij nadrukkelijk smokkelaars in het achttiende-eeuwse Sussex binnen ‘traditions of resistance’ te plaatsen.9 Nog steeds blijkt het onmogelijk om van dit romantisch aura af te komen. In een overzichtswerk over smokkel door de eeuwen heen, benadrukt Simon Harvey smokkel als een verzetsdaad: ‘Smuggling is by its very nature a rebellious act and transcends individualism when it becomes allied to a cause, it easily lends itself to revolution.’10 Volgens Kwass is smokkel zelfs direct verantwoordelijk voor het begin van de Franse Revolutie: ‘[it] began _not _with the storming of the Bastille, as is commonly thought, but with the destruction of the customs gates encircling the city of Paris.’11 Alan Karras plaatst smokkel in een duidelijke tegenstelling tussen de centrale staat en de lokale bevolking: ‘A population’s flagrant violations of laws, statutes, and edicts, could, and indeed should, be seen as a way of telling those in authority that their activities in a particular area, such as collecting imposts and duties, were at least unwelcome and, at the most, unnecessary or even undesirable.’12 Smokkel is voor hem dan ook een duidelijke vorm van weerstand tegen die wetgeving.
Ten tweede is smokkel veel gezien als een overlevingsstrategie. In haar beroemde werk naar de makeshift economy van armen in achttiende-eeuws Frankrijk, ruimt Olwen Hufton een belangrijke plaats in voor smokkel als één van de mogelijke strategieën om het (lage) inkomen aan te vullen.13 Deze benadering heeft tot op heden veel navolging gehad. Vrijwel alle historici die naar beweegredenen van smokkelaars zoeken, nemen aan dat zij smokkelden om hun vaak magere inkomen te complementeren.14 Recentelijk heeft Anne Montenach smokkel door alleenstaande vrouwen in achttiende-eeuws Lyon en Grenoble nog nadrukkelijk binnen een context van overlevingsstrategie geplaatst.15
Ten slotte heeft de laatste jaren de institutionalistische benadering de overhand gekregen. In de belangstelling staan dan vooral oorzaken en consequenties of effecten van smokkel. Politiek-economisch beleid wordt doorgaans als oorzaak voor een levendige smokkelhandel gezien. Mercantilistische maatregelen zoals torenhoge importheffingen en importverboden – ingevoerd om meer opbrengst voor staten te genereren, of hun concurrenten de hunne te ontzeggen – zouden volgens deze lezing hebben geleid tot ontduiking en illegale handel in vroegmodern Europa en vooral haar overzeese koloniën.16 Zowel Felicia Gottmann als Michael Kwass schreven de enorme toename in smokkel van tabak en textiel in het achttiende-eeuwse Frankrijk toe aan een streng gehandhaafd mercantilistisch beleid gecombineerd met een consumentenrevolutie.17 Veel werk dat gedaan is rond Napoleons Continentale Blokkade gaat uit van eenzelfde mechanisme. Het verbod op de import van Britse goederen als een vorm van economische oorlogsvoering zou onvermijdelijk tot illegale handel hebben geleid, beargumenteert onder anderen Eli Heckscher.18 Smokkel is binnen deze context dan vooral een noodzakelijk gevolg van de implementering van wetgeving.
Daarnaast is veel aandacht geschonken aan de effecten van smokkel op economische en institutionele ontwikkelingen. Smokkel wordt dan vaak door historici gebruikt als instrument om de effectiviteit van bepaalde instituties te testen.19 Het fenomeen wordt daarmee gezien als symptoom van bepaalde instituties of als symptoom van het falen van zulke instituties. Kenmerkend voor deze ontwikkelingen is het themanummer dat in 2016 in het Tijdschrift voor Sociale en Economische Geschiedenis is verschenen en dat volledig in het teken van smokkel stond. Karwan Fatah-Black en Matthias van Rossum tasten daarmee de institutionele oorzaken en consequenties van smokkel af. Onvermijdelijk wordt binnen deze economisch-institutionalistische traditie het gebruik van gerechtelijk archiefmateriaal ondergeschikt gemaakt aan materiaal uit cijferreeksen. In hun inleidende artikel stellen Karwan Fatah-Black en Matthias van Rossum zelfs dat indirecte bewijsvoering de voorkeur verdient bij de reconstructie van de smokkelhandel.20
Smokkel is dus meestal als economische activiteit gezien en maar zelden als een criminele activiteit strafbaar voor de wet. De criminaliteitsgeschiedenis heeft dan ook maar weinig aandacht gehad voor smokkel. De opkomst van de new social histoy zette criminaliteitsgeschiedenis voorgoed op de kaart met een breed scala aan thema’s. Terwijl de kwantitatieve criminaliteitshistorici van de jaren 1970 zich vooral focusten op de langetermijnontwikkeling van met name geweldscijfers, richtten cultuurhistorici na de cultural turn zich meer op discoursen en narratieven omtrent criminaliteit. Daarnaast heeft de criminaliteitsgeschiedenis de weg geopend voor de bestudering van gerechtelijke bronnen als procesdossiers, vonnissen, proces-verbalen, getuigenverslagen en verhoren die zich uitermate goed lenen voor zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek naar criminaliteit en andere vormen van deviant gedrag.
Veel van de aannames die gedaan zijn bij onderzoek naar smokkel – zoals smokkel als social crime of als overlevingsstrategie – zijn door criminaliteitshistorisch onderzoek naar andere overtredingen inmiddels ontkracht of bijgesteld. Zo heeft Anne Kilday aangetoond dat het verband tussen diefstal (als overlevingsstrategie) en armoede niet zo eenduidig is als altijd aangenomen.21 Ook theorieën rond social crime zijn volgens sommige historici aan herziening toe.22 Zo is het voor veel historici moeilijk het verschil te maken tussen social criminals en normale criminelen. Wat acceptabel gevonden wordt is afhankelijk van context en verschilt per sociale groep en doorheen tijd en ruimte.
Terwijl de criminologie tegenwoordig veel aandacht schenkt aan zogeheten transit crimes - internationale smokkelactiviteiten23 - is dit door de meeste criminaliteitshistorici vrijwel onopgemerkt gebleven. Historisch onderzoek naar georganiseerde misdaad heeft zich vooral toegespitst op bendevorming en ‘de onderwereld’. Binnen dit onderzoek bestaat er een kloof tussen enerzijds onderzoek naar rurale bendevorming in de achttiende eeuw en anderzijds de stedelijke bendes en ‘onderwereld’ van de negentiende eeuw.24 Deze onderzoekstradities richten zich echter vooral op delicten zoals diefstal en beroving, maar hebben weinig aandacht voor smokkel. Dat er gedurende de hele vroegmoderne en ook negentiende eeuw gesmokkeld werd – al dan niet binnen een georganiseerde groep – is veel criminaliteitshistorici ontgaan.
‘Though tens of thousands of people were involved, very little of them is known’, zo beklaagde Cal Winslow zich in 1975 over het gebrek aan een sociale geschiedenis van smokkel.25 Inmiddels zijn we veertig jaar verder en ontbreekt het nog steeds aan een gedegen sociale geschiedenis van smokkel. Dit project poogt de smokkelaar weer centraal te stellen in onderzoek naar smokkel. De criminaliteitsgeschiedenis biedt ons vernieuwende concepten, technieken, methodes en bovenal ander bronmateriaal die voorheen nog maar amper in onderzoek naar smokkel zijn toegepast.
Het Departement van de Twee Neten (ruwweg de huidige provincie Antwerpen) tijdens de Napoleontische tijd blijkt hiervoor een uitermate geschikte test-case. Historici hebben reeds lang aangenomen dat het departement van de Twee Neten een belangrijke transitrol heeft gespeeld in internationale smokkelstromen.26 Tot op heden heeft men zich echter vooral gebaseerd op bronnenmateriaal dat vooral op onrechtstreekse wijze inzicht in smokkelactiviteiten van individuele handelaren of ondernemers biedt, of op uitgegeven bronnenreeksen zoals de briefwisselingen tussen Napoleon en ministers van politie Fouché en Savary.27 Inderdaad, de bronnenreeksen van d’Hauterive geven de indruk dat de smokkelhandel welig tierde in het departement van de Twee Neten. Zo werd ook toegegeven in een brief aan minister van politie Fouché in 1810: ‘je suis forcé d’avouer que la fraude a repris dans les Deux-Nèthes une activité que rien ne peut arrêter.’28 Maar het gebruik van dit bronmateriaal heeft echter tot een voornamelijk top-down¬ benadering geleid. Dankzij een vigilante douane en rechtsapparaat is er toch een grote hoeveelheid gerechtelijk bronmateriaal bewaard gebleven. Het is verwonderlijk dat historici hier nog maar amper gebruikt hebben gemaakt. De archieven van de Antwerpse _Tribunal Criminel en Tribunal Correctionnel en de speciale douane-rechtbanken van Valenciennes (opgericht na het verdrag van Fontainebleau in 1810) bewaren voor de periode 1798 en 1813 een grote hoeveelheid rechtszaken tegen smokkelaars.29 De talloze proces-verbalen, verhoren, vonnissen en beroepen bieden een unieke inkijk in de wereld van de smokkelaar en dragen daarmee bij aan een sociale geschiedenis van smokkelaars in de Franse tijd.
Zo’n sociale geschiedenis is nodig om tot een beter begrip te komen van smokkel in de Napoleontische periode. De werking en impact van smokkel kan enkel begrepen worden indien er antwoorden gezocht worden op de vragen wie actief deelnam aan smokkelpraktijken en hoe deze actoren via netwerken met elkaar verbonden waren. Daarom dient door middel van een prosopografie het sociale profiel van de Antwerpse smokkelaar in kaart te worden gebracht. Dit brengt leeftijden, geboorte- en woonplaatsen, gender en bovenal beroepsachtergronden in kaart. Samenhangend met de achtergrond van smokkelaars is de manier waarop gesmokkeld werd. De praktijk van smokkel is onlosmakelijk verbonden met het beroepsprofiel van de smokkelaar.30 Een diligence-koetsier heeft bijvoorbeeld andere connecties en begeeft zich in andere netwerken dan een dagloner. Daarnaast heeft hij omwille van zijn beroep ook andere transportmogelijkheden. Samenhangend met het transport is de infrastructuur. De ruimtelijkheid van smokkel – routes en knooppunten – dient in kaart te worden gebracht. De interconnectiviteit van smokkel veronderstelt ook dat een netwerkanalyse nodig is om deze netwerken in kaart te brengen. Was er sprake van een internationaal georganiseerd systeem of eerder van lokale actoren en netwerken met elk hun eigen motivatie en achtergrond? Organiseerden grote handelaren en industriëlen smokkel op grote schaal of maakten ze gebruik van het aanbod dat hun via lokale netwerken aangeboden werd? Daarnaast dient ook de vraag beantwoord te worden welke rol de douane speelde in het opsporen, tegenhouden en opvolgen van smokkelpraktijken. Was er sprake van een actieve repressie of eerder van een passieve? Via uitgebreid kwalitatief onderzoek in proces-verbalen, verhoren en rechtbankzittingen wordt ten slotte aandacht besteed aan motieven en beweegredenen van smokkelaars.
Références
-
Crouzet, François, ‘Wars, blockade and economic change in Europe. 1792 – 1815’, The journal of economic history 24:4 (1964): pp. 567 – 588.
-
Crouzet, François, L’économie brittanique et le blocus continental. 1806 – 1813 (Parijs: Presses Universitaires de France, 1958); Pierre Chaunu, ‘Préface’, in: François Crouzet, De la supériorité de l’Angleterre sur la France. L’économie et l’imaginaire. XVIIIe – XXe siècle (Parijs: Perrin, 1985) p. III; Jean-Pierre Poussou, ‘Le dynamisme de l’économie française sous Louis XVI’, _Revue économique¬ 40:6 (1989): pp. 965 – 984.
-
Onder andere: Marzagalli, Silvia, ‘Port cities in the French Wars. The responses of merchants in Bordeaux, Hamburg and Livorno to Napoleon’s Continental Blockade. 1806 – 1813, in : The northern mariner/le marin du nord, 6:4 (1996): pp. 65 – 73; Idem, Les boulevards de la fraude. Le nègoce maritime et le Blocus continental. 1806 – 1813. Bordeaux, Hambourg, Livourne (Villeneuve d’Asq: Presses Universitaires du Septentrion, 1999); Idem, ‘Establishing transatlantic trade networks in time of war. Bordeaux and the United States. 1793 – 1815’, in: The business history review, 79:4 (2005): pp. 811 – 844; Idem, ‘La négoce maritime et la rupture révolutionnaire. Un ancien débat revisité’, in: Annales historiques de la Révolution française, 352 (2008): pp. 184 – 207; Idem, ‘Opportunités et contraintes du commerce colonial dans l’Atlantique français au XVIIIe siècle. Le cas de la maison Gradis de Bordeaux’, Outre-mers _96 (2009): pp. 87 – 110; Idem, ‘Formes et enjeux de la contrebande et de la fraude à l’époque napoléonienne’, in: Marguerite Figeac-Monthus & Christophe Lastécouères (ed.), _Territoires de l’illicite et identités portuaires et insulaires. Du XVIe siècle au XXe siècle (Parijs: Armand Colin, 2012), pp. 189 – 201; Idem, ‘The continental system. A view from the sea’, in: Katherine B. Aaslestad & Johan Joor (eds), Revisiting Napoleon’s Continental System. Local, regional and European experiences (Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2015), pp. 83 – 97.
-
Aaslestad, Katherine B & Johan Joor (eds), Revisiting Napoleon’s Continental System. Local, regional and European experiences (Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2015).
-
Onder Continentaal Systeem wordt vaak het geheel aan politiek-economisch beleid van Napoleon verstaan. De Continentale Blokkade vormt hier maar een deel van. Voor een discussie zie: Ellis, Geoffry, ‘The Continental System revisited’, in: Katherine B. Aaslestad & Johan Joor (eds), Revisiting Napoleon’s Continental System. Local, regional and European experiences (Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2015), pp. 25 – 39.
-
Joor, Johan, ‘Significance and consequences of the Continental System for Napoleonic Holland, especially for Amsterdam’, in: Katherine B. Aaslestad & Johan Joor (eds), Revisiting Napoleon’s Continental System. Local, regional and European experiences (Basingstoke: Palgrave Macmillan 2015), pp. 259 – 276.
-
Hobsbawm, Eric, Primitive rebels. Studies in archaic forms of social movement in the 19th and 20th centuries (Manchester: Manchester University Press, 1959); Idem, Bandits (London: Weidenfeld and Nicolson, 1969).
-
Kwass, Michael, Contraband. Louis Mandrin and the making of a global underground (Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press, 2014), pp. 252 – 284.
-
Winslow, Cal, ‘Sussex smugglers’, in: Douglas Hay, Peter Linebaugh & John Rule (eds), Albion’s fatal tree. Crime and society in eighteenth-century England (Londen: A. Lane, 1975), pp. 119 – 166; p. 121.
-
Harvey, Simon, Smuggling. Seven centuries of contraband (Londen: Reaktion, 2016), p. 14.
-
Kwass, Michael, ‘The first war on drugs. Tobacco trafficking, criminality, and the fiscal state in eighteenth-century France’, in: Renate Bridenthal (ed.), The hidden history of crime, corruption, and states (New York: Berghahn, 2013), pp. 76 – 97; p. 91.
-
Karras, Alan, Smuggling. Contraband and corruption in world history (Lanham, Maryland: Rowman & Littlefield, 2010), p. 3.
-
Hufton, Olwen, The poor of eighteenth-century France. 1750 – 1789 (Oxford: Clarendon Press, 1974), pp. 284 - 305.
-
Onder andere: Bertrand, Janine, ‘La contrebande à la frontière de l’Est en 1811, 1812, 1813’, in: Annales d’Est 5:2 (1951): pp. 274 – 305; Roger Dufraisse, ‘La contrebande dans les départements réunis de la rive gauche du Rhin sous le Consulat et l’Empire’, in: École pratique des hautes études. 4e section. Sciences historiques et philologiques. Annuaire 1975 – 1976 (Paris, 1976), pp. 1041 – 1050; Kwass, Contraband, pp. 92 – 101; Michael Rowe, ‘Economic warfare, organized crime and the collapse of Napoleon’s empire’, in: Katherine B. Aaslestad & Johan Joor (eds), Revisiting Napoleon’s Continental System. Local, regional and European experiences (Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2015), pp. 187 – 203; Jean Tulard, Le monde du crime sous Napoléon. 1799 – 1815 (Parijs: Vuibert, 2017), pp. 131 – 145.
-
Montenach, Anne, ‘Creating a space for themselves on the urban market. Survival strategies and economic opportunities for single women in French provincial towns. Seventeenth –
eighteenth centuries’, in: Isabelle Devos, Julie De Groot, Ariadne Schmidt (eds), Singe life and the city. 1200 – 1900 (Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2015), pp. 50 – 68. -
Onder andere: Parmentier, Jan, De holle compagnie. Smokkel en legale handel onder Zuidnederlandse vlag in Bengalen. ca. 1720 – 1744 (Hilversum: Verloren, 1992); Ruud Paesie, Lorrendrayen op Africa. De illegale goederen en slavenhandel op West-Afrika tijdens het achttiende-eeuws handelsmonopolie van de West-Indische Compagnie, 1700 – 1734 (Amsterdam: De Bataafsche Leeuw, 2008); Bram Hoonhout, ‘De noodzaak van smokkelhandel in Essequebo en Demerarey, 1750 – 1800’, in: Tijdschrift voor zeegeschiedenis 32:2 (2013): pp. 54 – 70.
-
Kwass, Michael, Contraband; Felicia Gottmann, Global trade, smuggling and the making of economic liberalism. Asian textiles in France. 1680 – 1760 (Basingstoke: Palgrave Macmillan, 2016).
-
Heckscher, Eli, The continental system. An economic interpretation (Oxford: Clarendon Press, 1922).
-
Fatah-Black, Karwan & Matthias van Rossem, ‘De Nederlandse smokkelhandel’, in: Tijdschrift voor sociale en economische geschiedenis 13:1 (2016) pp. 1 – 21; p. 20.
-
Kilday, Anne-Marie, ‘’Criminally poor?’ Investigating the link between crime and poverty in eighteenth century England’, in: Cultural and social history 11:4 (2014): pp. 507 – 526.
-
Voor een overzicht van recente debatten, zie: Knepper, Paul, Writing the history of crime (London: Bloomsbury, 2016), pp. 104 – 108.
-
Kleemans, Edward R., ‘Theoretical perspectives on organized crime’, in: Letizia Paoli (ed.), The Oxford handbook of organized crime (Oxford: Oxford University Press, 2014), pp. 32 – 52; p. 35.
-
Shore, Heather, ‘A brief history of the underworld and organized crime, c. 1750 – 1950’, in: Paul Knepper and Anja Johanson (eds), The Oxford handbook of the history of crime and criminal justice (Oxford: Oxford University Press, 2016), pp. 170 – 191.
-
Lanzac de Laborie, Léon de, La domination Française en Belgique. Directoire, Consulat, Empire. 1795 – 1814 Deel 2 (Parijs : E. Plon, Nourrit et cie, 1885), pp. 41 – 50; Paul Verhaegen, La Belgique sous la domination Fraçaise. Tome IV. L’Empire (Brussel: Goemaere, 1929); Sylvie Humbert-Convain, Le juge de paix et la repression des infractions douanieres en Flandre et en Hollande (1794 – 1815). Contribution à l’histoire du systeme continental Napoleon (Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, 1993), p. 236; Hilde Greefs, ‘Un rêve abruptement interrompu. Illusions et désillusions dans la ‘nouvelle’ élite du commerce international à Anvers’, in: François Antoine, Jean-Pierre Jessenne, Annie Jourdan and Hervé Leuwers (eds.), L’Empire Napoléonien. Une expérience Européenne? (Paris: Armand Colin, 2014), pp. 360 – 375; 372 – 375; Hilde Greefs, ‘Choices and opportunities amid economic warfare. Strategic decisions of the business elite in the young harbor town of Antwerp during the Napoleonic era’, in: Katherine B. Aaslestad & Johan Joor (eds), Revisiting Napoleon’s Continental System. Local, regional and European experiences (Basingstoke: Palgrave Macmillan 2015) pp. 223 – 240; pp. 231 – 232.
-
d’Hauterive, Ernest (ed.), La police secrète du Premier Empire. Bulletins quotidiens adressés par Fouché à l’Empereur (Parijs: Perrin, 1908 – 1964) 5 delen; Nicole Gotteri (ed.), La police secrète du Premiere Empire. Bulletins quotidiens adressés par Savary à l’Empereur (Parijs: Champion, 1997 – 2003) 6 delen.
-
De Franse douanewetgeving dateerde van ver voor de invoering van de Continentale Blokkade. De wet van 10 Brumaire an 5 (31 oktober 1796) verbood voor het eerst de invoer van Britse goederen en was doorheen de gehele periode de belangrijkste wet waarop de douane zich baseerde. Volgens Dufraisse is slechts 9 procent van de douanewetgeving van na de Continentale Blokkade.
-
Theorieën omtrent occupational embeddedness zijn tegenwoording erg in zwang binnen de criminologie. Zie onder andere: Kleemans, Edward R. & Henk G. Van de Bunt, ‘Organised crime, occupations and opportunity’, in: Global crime 9:3 (2008): pp. 185 -197; Edward R. Kleemans & Christianne J. de Poot, ‘Criminal careers in organized crime and social opportunity structure’, in: European journal of criminology 5:1 (2008), pp. 69 – 98; Henk van de Bunt, Dina Siegel and Damian Zaitch, ‘The social embeddedness of organized crime’, in: Letizia Paoli (ed.), The Oxford handbook of organized crime (Oxford: Oxford University Press, 2014), pp. 321 – 339.