Het territorium van de Katholieke Kerk onder spanning: geschiedschrijving over kerkarchitectuur en verstedelijking in het naoorlogse België (1945-1975)
Eva Weyns, KU Leuven en Sven Sterken, KU Leuven
Kerkgebouwen komen in België regelmatig aan bod in het maatschappelijk debat als het gaat over hun leegstand, hun mogelijke toekomst of verschillende vormen van nevengebruik en herbestemming.1 Deze problematiek waarmee we vandaag geconfronteerd worden, valt niet los te zien van de bouwpolitiek die de katholieke kerk gedurende de negentiende en de twintigste eeuw heeft gevoerd. Vaak staat een parochiekerk op een centrale plaats in een dorp of wijk. Het kerkgebouw is dan niet alleen een ruimtelijk ankerpunt waarrond de huizen werden ingepland, maar ook een centrum voor sociale interactie. Vanaf de negentiende eeuw echter zetten de processen van industrialisatie, verstedelijking en secularisatie deze centrale positie van het kerkgebouw steeds meer onder druk. Zeker na de Tweede Wereldoorlog betekende de snelle groei van voorstedelijke en stedelijke gebieden een belangrijke uitdaging voor de organisatie van de pastorale zorg. Om een religieuze aanwezigheid in deze nieuwe wijken te kunnen bewaren, bouwde de katholieke kerk hier kerken, parochiezalen en scholen. Deze bijdrage wil wijzen op enkele tendensen in de geschiedschrijving over deze naoorlogse religieuze architectuur en de context waarin deze gebouwen tot stand kwamen, alsook de aandacht vestigen op nog onbeantwoorde vragen.
Verstedelijking en stedenbouwkundige planning na 1945
De opvallende productie van kerken en andere parochiale infrastructuur na 1945 is in eerste instantie nauw verbonden met de sterke demografische groei in deze periode en de tendens om zich steeds vaker buiten de stadscentra te vestigen. Architectuurhistorici besteedden al heel wat aandacht aan de manier waarop België verstedelijkte vanaf 1945. Voornamelijk over de initiatieven die het toen heersende woningentekort moesten terugdringen werd er veel gepubliceerd. Om dit tekort aan te pakken werden er in eerste instantie verschillende staatsubsidies verleend. In de literatuur wordt er vooral gewezen op hoe deze acties om een welvaartstaat in België te creëren, vervlochten waren met de verzuiling.2 De christendemocraten en de socialisten hielden er namelijk tegengestelde ideeën over woningbouw op na. De katholieke zuil promootte voornamelijk het kleinschalige initiatief van individuele eengezinswoningen, wat resulteerde in de Wet De Taeye (1948). De socialistische zuil daarentegen was eerder voorstander van hoogbouw, wat op zijn beurt ondersteund werd door de Wet Brunfaut (1949). Belgische architectuurhistorici zijn het over eens dat het private initiatief uiteindelijk het succesvolst was.3
Dit overwicht van het private initiatief in de woningbouw heeft een ruimtelijk patroon van ongestructureerde verkavelingen in de hand gewerkt. Volgens stedenbouwkundig expert Bruno De Meulder beperkte de verstedelijking zich in de jaren 1950 nog tot de bestaande structuren, maar werden er vanaf de jaren 1960 aan snel tempo nieuwe sites aangesneden waardoor de steden uitdijden.4 Dit decentrale ruimtelijke ontwikkelingsbeleid werd al door vele architectuurhistorici en -critici behandeld.5 De eerste ruimtelijke ordeningswet - Wet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw - dateert pas van 1962, terwijl de ons omringende landen al heel wat vroeger werk maakten van een formeel wettelijk kader. Aanvankelijk werden in de literatuur vooral de negatieve gevolgen van de Belgische laissez-faire attitude in ruimtelijke ordening benadrukt. In deze benadering wordt er bijvoorbeeld graag verwezen naar de Belgische modernist Renaat Braem die België ‘het lelijkste land ter wereld’ noemde.6 Recent onderzoek lijkt er echter op te wijzen dat de urbanisering wel degelijk gestuurd werd, weliswaar door andere kanalen. Door op een systematische wijze beleidsdocumenten en gerealiseerde projecten te analyseren, brachten onderzoekers onder anderen al het belang van een beleid voor de regionale economische ontwikkeling, de aanleg van wegen en spoorwegen, en het bouwen van infrastructuur voor vrijetijdsbesteding aan het licht.7
Zeer weinig is echter geweten over hoe de katholieke kerk, en een christelijke ideologie in het algemeen, ruimtelijke planningsconcepten en de ruimtelijke structuur van het land beïnvloeden. Uit enkele alleenstaande onderzoeken blijkt nochtans dat parochiekerken ook na 1945 een structurerende positie innamen in residentiële wijken, ondanks de groeiende secularisering van de samenleving.8 Internationaal onderzoek toont tevens dat er hierover nog veel te ontdekken is. Een recente studie van historica Ellen Rowley toont bijvoorbeeld hoe in het katholieke Ierland de clerus erin slaagde verstedelijkingsprojecten in Dublin te manipuleren.9
Kerkarchitectuur na 1945
Als we vervolgens de geschiedschrijving over kerkarchitectuur zelf bekijken, valt op dat de materiele dimensie van het geloof in de meeste godsdienstgeschiedenis verhandelingen over de naoorlogse periode enkel zijdelings aan bod komt. Niettegenstaande dat er al veel onderzoek werd verricht naar vernieuwingsinitiatieven die een antwoord moesten bieden op de veranderende rol van de katholieke kerk in de naoorlogse samenleving, kreeg de infrastructuur die deze impulsen moest ondersteunen minder aandacht. Ook in overzichtswerken over naoorlogse architectuur zijn kerkgebouwen vaak afwezig. Nog maar recent zijn historici het Belgisch religieus patrimonium van de twintigste eeuw in kaart beginnen te brengen.10 Deze inventarissen tonen aan dat er sinds 1914 evenveel kerken werden gebouwd als in de lange negentiende eeuw, waarvan de helft nog gerealiseerd werd na de Tweede Wereldoorlog. In tegenstelling tot het wijdverspreide beeld dat het Belgische landschap gedomineerd wordt door neogotische kerktoren uit de negentiende eeuw, is dus gebleken dat de kerk nog een actieve bouwer was tot in de jaren 1970. Gedetailleerde cijfers over kapellen, pastorijen, parochiezalen, katholieke scholen of katholieke zorginstellingen zijn echter nog niet gekend. Met hun alomtegenwoordigheid hebben deze gebouwen nochtans een bijzondere impact op onze dagelijkse omgeving, zoals bijvoorbeeld de grootschalige Onze-Lieve-Vrouw Boodschapkerk met aangrenzend parochiaal complex, beiden naar ontwerp van architect René Van Steenbergen, in de sociale woonwijk Luchtbal in Antwerpen.
In navolging van internationaal onderzoek waren het tot nu toe vooral de meest vooruitstrevende kerkgebouwen die aandacht kregen van Belgische architectuurhistorici.11Zo werd bijvoorbeeld de religieuze architectuur van Marc Dessauvage, Paul Felix, en Roger Bastin al vaak besproken.12 Daarnaast is er reeds uitgebreid onderzoek gevoerd naar het verband tussen de liturgische vernieuwingen in de katholieke kerk en de vernieuwing van het gebouwtype van de kerk. Hoewel traditionele kerktypologieën bleven voortbestaan tot in de jaren 1960, onderging kerkarchitectuur een belangrijke typologische transformatie in de twintigste eeuw. Bij het bestuderen van het discours over kerkenbouw wordt er in het bijzonder teruggegrepen naar het werk van architectuurcriticus Geert Bekaert.13 In de transformatie van het kerkgebouw zijn er enkele fasen te onderscheiden. Een eerste stap was een omschakeling van een monumentaal kerkgebouw (een sacraal symbool, meestal gelegen op een goed zichtbare locatie met een toren) naar een ‘liturgische’ kerk (een sobere constructie waarin de persoonlijke betrokkenheid bij de eredienst de prioriteit was). Vanaf de jaren 1960 maakte ook het type van de huiskerk opgang. Deze kleinschalige gebouwen reduceerden het kerkgebouw tot zijn essentie, namelijk een plaats van samenkomst voor de geloofsgemeenschap. Een goed voorbeeld hiervan is de Sint-Pauluskerk in Waterloo van architect Jean Cosse. Tegen het einde van de jaren 1960 won dan weer de opvatting van een kerkgebouw als een polyvalent socio-religieus centrum aan belang. In dit soort kerken kon een hele reeks activiteiten plaatsvinden en waren ruimtes voor het gemeenschapsleven geïntegreerd. Dit concept is duidelijk toegepast in de Sint-Johannes Boscokerk in Kessel-Lo van architect Dessauvage. Hoewel het Tweede Vaticaans Concilie een belangrijk keerpunt betekende voor de kerkarchitectuur, was het niet deze gebeurtenis die de verandering in de kerkarchitectuur op gang trok. In de recente literatuur wordt benadrukt hoe eerdere vernieuwingsbewegingen zoals de Liturgische Beweging en Katholieke Actie de verandering van de kerkarchitectuur al aan het begin van de twintigste eeuw inluidden.14
In België zijn religies in grote mate afhankelijk van de staat voor het beoefenen van hun cultus. De oprichting van een nieuwe parochie en de bouw van een kerk zijn bijvoorbeeld onderhevig aan de instemming van heel wat openbare instellingen. De regelgeving volgt namelijk nog altijd de principes uitgezet in het Concordaat (1801). Deze overeenkomst tussen paus Pius VII en Napoleon Bonaparte moest na de Franse Revolutie de verstandhouding tussen de katholieke kerk en de Franse staat herstellen. Dit had onder meer tot gevolg dat kerkgebouwen voor de publieke eredienst, gebouwd na 1802, eigendom werden van een kerkfabriek. Een kerkfabriek, een openbare instelling waarin een aantal vertegenwoordigers van de parochie zetelen, is verantwoordelijk voor het materiele beheer van de kerk, en wordt hierin indien nodig bijgestaan door de gemeente. Deze specifieke relatie tussen de kerk en de staat is niet onopgemerkt gebleven in de literatuur.15
In de laatste decennia krijgen echter ook andere actoren in het kerkenbouwproces aandacht. Om de constructie van kerken te versnellen werden er in vele bisdommen in West-Europa raadgevende instanties opgericht vanaf de jaren 1950. Onderzoek naar de rol van deze diocesane organisaties is nog maar recent op gang gekomen. Deze organisaties waren belangrijk in de ontwikkeling van specifieke expertise en in de professionalisering van kerkenbouw. Voor België boog architectuurhistoricus Sven Sterken zich al over de invloed van het diocesaan werk Domus Dei, dat in 1953 werd opgericht in het Aartsbisdom en later ook in andere Belgische bisdomen.16 Domus Dei voorzag technisch, financieel en liturgisch advies aan kerkenbouwers, maar is vooral bekend van zijn geldinzamelacties. Het was een typisch voorbeeld van een instantie gericht op de professionalisering van de kerkenbouw. Op internationaal vlak werd er eerder al gewezen op het belang van de Franse theoreticus Gaston Bardet die een christelijke versie van de Amerikaanse ‘neighbourhood unit’ voorstelde.17 De rol van anderen actoren, zoals het Centre de Recherche Socio-Religieuse¬¬¬¬ dat zich in België eerder bezighield met de planning van religieuze infrastructuur, blijft echter nog onderbelicht.
Besluit
Deze bijdrage toonde dat er nog veel te leren is over hoe de Katholieke Kerk omging met de verstedelijking in België na 1945. In ons lopende onderzoeksproject Catholic Territories in a Suburban Landscape: The Built Environment of Religion in Belgium, 1945-75 onderzoeken we hoe de kerk gebruik maakte van architectuur en planning om een religieuze aanwezigheid te bewaren in de bebouwde omgeving. Om dit proces te bestuderen, kijken we niet alleen naar hoe er in katholieke milieus werd nagedacht over de verstedelijking en welke vormen van expertise er werden ontwikkeld over de stedelijke problematiek, maar is het ook belangrijk om lokale casestudies af te tasten. De analyse spitst zich toe op het aartsbisdom Mechelen-Brussel en het bisdom Antwerpen, die tot 1961 nog één geheel vormden. Voor dit gebied wordt er ingezoomd op een twintigtal representatieve gevalstudies. Door het analyseren van correspondentie, plannen en de gebouwen ter plaatsen, trachten we inzicht te krijgen in de ruimtelijke en sociale processen die de bouw van parochiale infrastructuur stuurden. Hiervoor wordt er onder meer onderzocht hoe er onderhandeld werd over op de oprichting van een nieuwe parochie en de bouw van de parochiekerk. Op deze manier hopen we bij te dragen aan een beter begrip van de kenmerken van religieuze ruimte en aan de toekomstige ontwikkeling ervan.
Webreferenties
- Eva Weyns: http://evaweyns.be/
- Sven Sterken: https://www.kuleuven.be/wieiswie/nl/person/00056996
- Onze-Lieve-Vrouw Boodschapkerk: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/201245
- Marc Dessauvage: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/persoon/2599
- Paul Felix: https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/persoon/2137
- Sint-Pauluskerk: http://spw.wallonie.be/dgo4/site_ipic/index.php/fiche/index?sortCol=2&sortDir=asc&start=0&nbElemPage=10&filtre=&codeInt=25110-INV-0002-02
- Sint-Johannes Boscokerk: http://www.odis.be/hercules/toonObj.php?taalcode=nl&id=692
- KIK-IRPA, Brussel: http://www.kikirpa.be/
- Catholic Territories in a Suburban Landscape: The Built Environment of Religion in Belgium, 1945-75: https://catholicterritories.wordpress.com/
Références
- De problematiek van de herbestemming van kerken is vaak nijpender voor modernistische kerken omdat ze minder bekendheid genieten bij het grote publiek. Desalniettemin hebben deze kerken omwille van hun vormgeving vaak andere mogelijkheden voor herbestemmingen. Zie: Sterken, Sven, Verpoest, Luc en Coomans, Thomas, ‘50 Years after the Second Vatican Council. Taking the Modern Church into the 21st Century’, in: Tostões, Ana en Ferreira, Zara (eds.), Adaptive Reuse. The Modern Movement towards the Future. Proceedings of the 14th DOCOMOMO International Conference (Lissabon: DOCOMOMO International, 2016), pp. 566-568.
- Heynen, Hilde, en Gosseye, Janina, ‘The Welfare State in Flanders. De-Pillarization and the Nebulous City’, in: Swenarton, Mark, Avermaete, Tom en Vandenheuvel, Dirk (eds.), Architecture and the Welfare State (London: Routledge, 2014), pp. 51–69.
- Zie bijvoorbeeld: Theunis, Katrien, ‘De Wet De Taeye. De individuele woning als bouwsteen van de welvaartsstaat’, in: Avermaete, Tom en Van Herck, Karina (eds.), Wonen in welvaart: woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen 1948-1973 (Rotterdam - Antwerpen: 010 / VAi Vlaams Architectuurinstituut / Centrum Vlaamse Architectuurarchieven CVAa, 2006), pp. 67–77.
- De Meulder, Bruno, ‘De Belgische stedenbouw en de belofte van de welvaart 1945-1975. 10 punten over de veranderende productie van het wonen’, in: Avermaete, Tom en Van Herck, Karina (eds.), Wonen in welvaart: woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen 1948-1973 (Rotterdam - Antwerpen: 010 / VAi Vlaams Architectuurinstituut / Centrum Vlaamse Architectuurarchieven CVAa, 2006), pp. 128–45.
- De gevolgen van dit decentrale ruimtelijke ontwikkelingsbeleid komen steeds vaker naar boven in het maatschappelijk debat, zeker sinds de aanstelling van de huidige Vlaamse Bouwmeester Leo Van Broeck. Steeds meer groeit het besef dat de voortzetting van dit beleid zal leiden tot het verdwijnen van onze open ruimte. Zie bijvoorbeeld het Meerjarenprogramma 2017-2020 van de Vlaamse Bouwmeester.
- Braem, Renaat, Het lelijkste land ter wereld (Leuven: Davidsfonds, 1968).
- Ryckewaert, Michael, Building the Economic Backbone of the Belgian Welfare State: Infrastructure, Planning and Architecture 1945-1973 (Rotterdam: 010 Publishers, 2011); Van Acker, Maarten, From Flux to Frame: Designing Infrastructure and Shaping Urbanization in Belgium (Leuven: Leuven University Press, 2014); Gosseye, Janina, ‘Leisure Politics’, in: Journal of Urban History, 38: 2 (2012): 271–293.
- Cattoor, Bieke en De Meulder, Bruno, ‘De alomtegenwoordigheid van katholieke werken’, in: De Meulder, Bruno, Hoornaert, Steven en Van Herck, Karina (eds.), Metamorfosen: een ruimtelijke biografie van de regio Kortrijk (Brussel - Kortrijk: Dexia Bank / Intercommunale Leiedal, 2010), pp. 118–33.
- Rowley, Ellen. ‘The Architect, the Planner and the Bishop: The Shapers of ‘Ordinary’ Dublin, 1940–60’, in: Footprint, 17 (2015): 69–88.
- K.U.Leuven, Departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, Hogeschool voor Wetenschap en Kunst, Departement architectuur Sint-Lucas en KADOC - K.U.Leuven, Thematische inventarisatie 20ste-eeuwse kerken (Leuven, 2008); Aerts, Julie, et al., Atlas van het religieus erfgoed in Vlaanderen (Heverlee: CRKC, 2014).
- Dubois, Marc, ‘Primal Image of All Architecture. Churches in Belgium and the Netherlands after 1950’, in: Stock, Wolfgang Jean, Europäischer Kirchenbau 1950-2000 (München: Prestel, 2002), pp. 113–27.
- Bekaert, Geert en Verpoest, Luc, Marc Dessauvage 1931-1984 (Wommelgem: Den Gulden Engel, 1987); Bekaert, Geert en De Meyer, Ronny, Paul Felix: 1913 architectuur 1981 (Tielt: Lannoo, 1981); Lanotte, André en Blanpain, Marthe, Roger Bastin, architecte 1913-1986 (Sprimont: Mardaga, 2001).
- Bekaert, Geert, In een of ander huis : kerkbouw op een keerpunt (Tielt: Lannoo, 1967).
- Morel, Anne-Françoise, en Van de Voorde, Stephanie, ‘Rethinking the Twentieth-Century Catholic Church in Belgium: The Inter-Relationship between Liturgy and Architecture’, in: Architectural History, 55 (2012): 269–97.
- Coomans, Thomas, ‘Les églises en Belgique. Aspects architecturaux, enjeux juridiques et approche patrimoniale’, in: Morisset, Lucie, Noppen, Luc en Coomans, Thomas (eds.), What Future for Which Churches?’ (Quebec: Presses de l’Université du Québec Montréal, 2006), pp. 41-72; De Maeyer, Jan, ‘Kirchenfinanzierung seit Napolen in Belgien – zwischen direkter staatlicher Finanzierung und Subventionspolitik. Ein historischer und aktueller überblick’, in: Höfer, Rudolf (ed.), Kirchenfinanzierung in Europa: Modelle und Trends (Innsbruck: Tyrolia, 2014), pp. 9–29.
- Sterken, Sven, ‘A House for God or a Home for His People? The Domus Dei Church Building Action in the Belgian Archbishopric’, in: Architectural History, 56 (2013): 387–425.
- Bullock, Nicholas. ‘Gaston Bardet: Post‐war Champion of the Mainstream Tradition of French Urbanisme’, in: Planning Perspectives, 25:3 (2010): 347–363.