Geert Vanpaemel en Joris Snaet, Medisch laboratorium of universitair bedrijf? Het Instituut voor Bacteriologie te Leuven. Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2016. 64p.
Francis Carpentier
Samen met Niels Dabaut, Nasim Zand Dizari en Taline Ayanyan, maakte de auteur de eerste uitgebreide studie over het Instituut voor Bacteriologie in 2012-2013 als projectwerk aan het Raymond Lemaire International Centre for Conservation van de KU Leuven.
Wie in Leuven al eens ronddwaalt tussen binnenstad en Vaartkom, kent ongetwijfeld het merkwaardige gebouw aan de Vital Decosterstraat, naast het Kolveniershof. Vanuit de Vaartstraat oogt dit voormalige Instituut voor Bacteriologie vandaag nog even mysterieus als bij de oplevering in 1899. Het zicht van dichtgetimmerde ramen, afgebroken kroonlijsten en geparkeerde auto’s op de vroegere ‘Patattenmarkt’, staan vandaag echter in schril contrast met de elegante eclectische gevel die werd afgebeeld op de talrijke prentkaarten die rond 1900 in omloop waren.
Naar analogie van de bacteriologie als wetenschappelijke discipline zelf, heeft ook het Instituut voor Bacteriologie haar prominente plaats aan de universiteit en in de stad intussen verloren. Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw verloor het gebouw en haar omgeving steeds meer van haar prestige. In eerste instantie werden de typerende kroonlijsten weggenomen en werden de voormalige pittoreske tuin en paardenstallen opgeofferd voor de bouw van de Hogere School voor Medische Analisten en Diëtisten tijdens de jaren 1960. Het interieur van het hoofdgebouw zelf kende een aantal ongelukkige ingrepen zoals de opoffering van de dubbelhoge ruimte van het vroegere onderwijslaboratorium. Sinds het vertrek van het Departement Aard- en Omgevingswetenschappen van het Instituut voor Land-en Waterbeheer in 2008 zijn de laatste wetenschappers uit het gebouw getrokken en staat het gebouw leeg. In 2010 werd het instituut beschermd als monument door de Vlaamse regering maar dit bleek helaas geen efficiënt hulpmiddel in het zoeken naar een gepaste nieuwe functie. De voormalige site van het instituut, die een groot terrein behelsde tussen Sint-Maartensstraat-Kolveniershof-Vital Decosterstraat, werd in het beschermingsbesluit niet opgenomen.
Nochtans bewijzen Geert Vanpaemel en Joris Snaet in hun indrukwekkende uiteenzetting het belang van deze site, en vooral dan van de paardenstallen, die het symbool bij uitstek waren van de hoogdagen van de Bacteriologie aan het einde van de 19de eeuw. Zo is de stichter van het instituut, Joseph Denys (1857-1932), op een tekening uit Le Patriotte Illustré (1897) afgebeeld tijdens het aftappen van het bloed van een paard ingeënt met difterie. De grote sterkte van Medisch laboratorium of universitair bedrijf? is dan ook de manier waarop de auteurs de bacteriologie als (historische) wetenschappelijke discipline weten te situeren. Anekdotes zoals de rivaliteit tussen stichter Joseph Denys en zijn opvolger Richard Bruynoghe of de financiële geschiedenis van het instituut zorgen ervoor dat ook de interesse van een lezer zonder wetenschappelijke voorkennis meteen is gewekt.
Geert Vanpaemel was eerder mee verantwoordelijk voor het prachtig uitgegeven Album van een wetenschappelijke wereld. De Leuvense universiteit omstreeks 1900 (Leuven, 2012). Deze laatste publicatie illustreerde de atmosfeer van wetenschap aan de universiteit rond de eeuwwisseling aan de hand van foto’s van Edward Morren uit 1898. Vooral de sobere en rationele interieurinrichting van de laboratoria en auditoria viel daarbij op. De opmaak van Medisch laboratorium of universitair bedrijf? spreekt minder tot de verbeelding maar is een welkom vervolg op de passages over de bacteriologie uit Album van een wetenschappelijke wereld.
Het gebouw en zijn intitiële ruimtelijke configuratie komen uitgebreid aan bod o.a. aan de hand van het originele bestek van architect Augustin Van Arenbergh (1870-1937) en een brief van Joseph Denys aan zijn rector. Helaas maakten de auteurs na het terugvinden van deze bronnen geen nieuw grondplan van het instituut waarin het gebouw in al zijn complexiteit kan begrepen worden. De lezer moet zich tevreden stellen met een afbeelding van een plan van de begane grond uit de vroege tweede helft van de 20ste eeuw, dicht aanleunend bij de oorspronkelijke toestand.
Nochtans is zo’n hypothetische reconstructie van de oorspronkelijke ruimtes en functies essentieel om de verschillende toekomstscenarios van een monument te kunnen uitstippelen. De afwezigheid van een visie over het hedendaagse potentieel van het Instituut voor Bacteriologie is dan ook de achilleshiel van deze kleine publicatie. De spannende titel Medisch laboratorium of universitair bedrijf? deed nochtans anders vermoeden. Op basis van het uitgebreide historische onderzoek van de auteurs zouden bijzondere alternatieven voor hergebruik ontwikkeld kunnen worden die conceptueel in het verlengde liggen van de geschiedenis van het instituut als pionier van publiek-private samenwerking. Recente ontwikkelingen zoals de verbouwing van de Hogere School voor Medische Analisten en Diëtisten tot studentenresidenties of het huidige gebruik als kunstenatelier worden door de auteurs even historisch correct weergegeven als de ontstaansgeschiedenis van het instituut zelf. De Technische Diensten van de KU Leuven staan zowel aan de wieg van het historisch onderzoek over het Instituut voor Bacteriologie, als aan het recent opgeleverde project tot herontwikkeling van de naastgelegen school tot studentenresidenties. Kan dit de reden zijn waarom de auteurs niet dieper ingingen op de negatieve gevolgen van deze herontwikkeling voor de toekomst van het voormalige hoofgebouw van het Bacteriologisch Instituut?
In het voorwoord verwijst Katlijn Malfiet (vicerector van Cultuur-, Diversiteits- en Duurzaamheidsbeleid) naar de pioniersrol van de KU Leuven met de restauratie van het Begijnhof. Wat net zo revolutionair was aan deze restauratie onder leiding van prof. Raymond M. Lemaire was niet zozeer de historische onderbouwing, noch de materialiteit van de restauratie zelf, maar wel het bewijs dat een grootschalige historische structuur nog steeds actueel kon zijn, en met een minimum aan aanpassingen weer gewoon in het hedendaagse leven kon geïntegreerd worden.
Misschien heeft het Instituut voor Bacteriologie dus geen nood aan meer respect, maar vooral minder angst voor de restricties van het monument zelf zodat het instituut zo snel mogelijk weer in het hedendaagse stadsleven kan geïntegreerd worden. Het tijdelijke gebruik sinds 2016 als BAC atelier (werkruimten voor artistieke en wetenschappelijke kruisbestuiving), met o.a. het atelier van kunstenaar Gijs Van Vaerenbergh, is een alvast een positief signaal.