Philippe Destatte, Le confédéralisme, spectre institutionnel, Namur, Institut Destrée, 2021, 118 pp.
Vincent Scheltiens, UAntwerpen
Na de zes staatshervormingen die België tussen 1970 en 2012 kende, wacht het land in het zog van de federale en regionale verkiezingen van het voorjaar van 2024 misschien een volgende institutionele wijziging. Dat is alleszins de uitgesproken wens van Philippe Destatte. Die is niet alleen historicus en gewaardeerd auteur van diverse werken over de Waalse en Belgische politieke geschiedenis. Hij is ook de sterke man van de Waalse denktank Institut Destrée. De auteur heeft een precies beeld van de volgende institutionele hervorming die het land volgens hem nodig heeft: de huidige federale structuur zoals we die kennen sinds het Sint-Michielsakkoord van 1993, de vierde staatshervorming, moet overgaan naar een confederale structuur. Die moet bestaan uit vier samenwerkende gewesten: Vlaanderen, Wallonië, Brussel, en Ostbelgien. Dat “Belgique à quatre” wordt op de cover passend uitgebeeld met het klavertjevier. In overeenstemming met zijn dubbele positie in de samenleving, een combinatie van historicus én semipolitieke actor, pakt Destatte ook deze bondige publicatie aan. De lans die hij nadrukkelijk breekt voor een confederaal staatsmodel laat hij voorafgaan door een historische behandeling van de federale en confederale ideeën in deze contreien.
Die beginnen bij Destatte eind achttiende eeuw met voorstellen voor provinciale en regionale autonomie, séparation administrative, zoals onder meer voorgesteld door de liberaal Alexandre Gendebien. Die beoogde omstreeks 1830 een “zachte scheiding” tussen België en Nederland in de vorm van een overkoepelende grondwettelijke monarchie of een federatieve en onafhankelijke republiek. In de prille Waalse beweging zou vanaf het einde van de negentiende eeuw het voorstel voor een bestuurlijke scheiding nog meermaals terugkeren met aanzetten van de Luikse liberaal Julien Delaite en, bekender in Vlaanderen, de socialist Jules Destrée nadat in juni 1912 het liberaal-socialistisch kartel er niet in geslaagd was de als flamingantisch gepercipieerde katholieke meerderheid te breken. Expliciet confederaal en vrij uitgewerkt was het voorstel in 1897 van de literator Albert Mockel die de bestuurlijke scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië voltrok met elk een eigen parlement en de unie van de twee kleine staten in een federale kamer die paritair zou samengesteld zijn.
Destatte citeert het voorbeeld van de jurist en econoom Emile de Laveleye die in 1892 een project uittekende voor een “confederatie van vrije steden en autonome provincies” om te stellen dat de Belgen, dankzij de evolutie van de Verenigde Staten, het onderscheid kenden tussen federalisme en confederalisme. Daar stichtte men tussen 1777 en 1781 een confederale “unie van staten” die in 1787 omgevormd werd tot federale staat.
De scenario’s met telkens twee entiteiten, Vlaamse en Waalse, evolueerden naar projecten waarin ook Brussel meegenomen werd. Dat gebeurde onder meer in 1937 onder impuls van de Waalsgezinde advocaat Arille Carlier. Tegenover de verrechtsing in Vlaanderen stelden de Wallinganten dat hun nationaal ideaal slechts gerealiseerd kon worden als België zou omgevormd worden tot de Verenigde Staten van Vlaanderen, Brussel en Wallonië.
Destatte besteedt veel aandacht aan de naoorlogse evolutie, meanderend langs de staatshervormingen, om op te merken dat bij de grondwetsherziening van 1993, die België omvormde tot federale staat, confederalisme met separatisme geassocieerd werd: een brug te ver. Destatte bedient zich van een andere metafoor: die van het institutionele spook waarnaar hij ook in zijn titel verwijst. Amper een jaar na de hervorming van 1993 wierp de christendemocratische Vlaamse minister-president Luc Vanden Brande echter het “spookbeeld” op als volgende te realiseren stap. Destatte sluit zijn historisch overzicht, eigenlijk het eerste deel van het boek, af met de opkomst van N-VA en de vorming van een “Vlaams confederaal front” dat met zijn bipolaire Vlaams-Waalse model noch Walen, Brusselaars of Duitstaligen kan bekoren.
Het historisch overzicht in het eerste deel van het boek vervult bij Destatte een functie. Hij wil er het tweede deel, een pleidooi voor een confederaal België, historisch mee legitimeren en plausibel maken en door het idee van confederalisme te historiseren wil hij het de-demoniseren. Het model van een België met vier gelijke regio’s is, aldus de auteur, eenvoudig, pedagogisch en door de burgers makkelijk te aanvaarden. Om dat hard te maken pakt de auteur uit met vijf bijlagen die moeten aantonen dat de verkiezing van een grondwetgevend nationaal congres de Belgische staat kan herstichten en het zwaartepunt bij de vier gewesten moet leggen. Deze afsluitende bijlagen zijn deels eerder gepubliceerde teksten. In één van deze bijdragen wordt, samen met de Vlaamse econoom Geert Noels, verwezen naar het Zwitserse model met zijn Konkordanzdemokratie waarbij beleid niet zozeer door meerderheden als wel op basis van consensus gemaakt wordt. Destatte contrasteert herhaaldelijk zijn project met de huidige constructie die hij als duaal, conflictueus en zonder gedeelde doelstellingen omschrijft. Hier wordt gespeculeerd op de gedachte dat bij het beoogde publiek alles beter zou zijn dan de complexe, vaak gespannen situatie van vandaag.
Het sterk uitgebouwd pleidooi van Destatte neemt echter niet weg dat er tot nader order geen overeenstemming is tussen de potentieel geïnteresseerde politieke partijen om tot een “België met vier” over te gaan. Aan Vlaams-nationalistische zijde leeft nog steeds de bipolaire gedachte die weigert Brussel “los te laten”. Evenzeer aan die zijde zijn de twee Vlaams-nationalistische partijen er niet zozeer op uit België te “herstichten” als wel, principieel, een autonome Vlaamse republiek te stichten. In die zin lijkt, na het federalisme, het confederale model de volgende tussenhalte te zijn naar de independentistische terminus. Er resten dus zowel vragen over de wenselijkheid – een politieke keuze – als over de praktische haalbaarheid. Hoe zal het evenwicht eruitzien in een “België met vier” waarbij Vlaanderen, met zijn bijna 6,8 miljoen inwoners en zijn Antwerpse haven, de concordantiedemocratie moet laten spelen met de 77.000 Ostbelgen, ongeveer even talrijk als de inwoners van La Louvière of Kortrijk?
Met dit werk slaagt Philippe Destatte er evenwel in een vaak aangehaald concept helder te duiden wat het politieke debat enkel maar ten goede kan komen. Te meer daar hij dat op een serene manier doet, naar eigen zeggen zonder particulier affectie voor Wallonië of voor België (zijn affectieve voorkeur gaat uit naar Frankrijk en Europa). Ook die sereniteit is vaak ver te zoeken bij de Vlaams-nationalistische politieke actoren wanneer die met confederalisme of andere institutionele hervormingen komen opzetten. Of wanneer ze met scherpe alteriteitsdiscoursen de publieke opinie willen winnen voor hun verwijderings- of scheidingsplannen.
Verder toont dit werk vooral aan dat de geschiedenis van België ook de geschiedenis is van de voorstellen en discussies over de herinrichting van België, met zijn 193 jaar volgens het gezaghebbende Britse economische magazine The Economist Europa’s “meest vreemde land” en ’s werelds meest succesvolle “failed state”.