Belgische universiteitsgeschiedenis vanuit een internationaal perspectief
Pieter Dhondt, University of Eastern Finland
Hoe je het ook draait of keert, universiteitsgeschiedenis en universitaire jubilea blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden, zoals dit themanummer opnieuw bewijst. Door de eeuwen heen heeft de aard van deze relatie weliswaar talrijke wijzigingen ondergaan. Vanaf de zestiende eeuw hielden rectores magnifici en andere hoogleraren tijdens de viering van een lustrum feestredes waarin ze het glorieuze verleden van de eigen instelling ophemelden. In de negentiende eeuw verschenen er in de plaats van feestredes dikke boekwerken en Libri Memorialis ter gelegenheid van dergelijke jubilea. En wanneer vanaf het einde van de negentiende eeuw de universiteiten zich geleidelijk ontwikkelden tot wetenschappelijke onderzoeksinstellingen, veranderde de herdenkingscultuur opnieuw en kregen ook de bijhorende publicaties weer een ander karakter.
De focus lag nu op (de resultaten van) het wetenschappelijk onderzoek van de afgelopen vijfentwintig, vijftig of honderd jaar. Vaak waren deze boeken erg zakelijk en technisch van aard en boden ze niet meer dan een overzicht van de feitelijke ontwikkelingen. Toch beantwoordden ze evenzeer aan een specifieke behoefte, namelijk het tonen van de wetenschappelijke output en het legitimeren van de instelling in een tijd van universitaire expansie. Net als voordien werden de jubilea gebruikt om een antwoord te formuleren op een zekere crisis. Door te kijken naar haar eigen geschiedenis tracht(te) de universiteit, als een instelling geleid door tradities, expertise te verkrijgen met betrekking tot haar toekomstige organisatie in een periode van verandering.1
De geschiedschrijving over Duitse universiteiten kende bijvoorbeeld een opbloei in de vorm van jubileumpublicaties in de jaren 1960 en 1970, niet toevallig net in een periode waarin de universiteiten werden geconfronteerd met allerhande uitdagingen. Uiteraard was er de massificatie van het hoger onderwijs, maar misschien nog ingrijpender was de transitie van een universiteit die volledig werd gedomineerd door de hoogleraren naar een universiteit waar de beslissingen werden genomen door democratisch samengestelde faculteitsraden met vertegenwoordigers uit alle universitaire geledingen, inclusief de studenten. Het hieruit voortkomende crisisgevoel was soms zo intens dat de vraag werd gesteld of het wel gepast was voor de universiteit om op een feestelijke manier de zoveelste verjaardag van haar stichting te herdenken. In veel gevallen werd het formele antwoord op de crisis – een jubileumgeschiedenis geschreven onder toezicht van de universitaire overheid – gecounterd door een tegenpublicatie van studenten en/of jonge onderzoekers.2 Ook recentere voorbeelden van hoe jubileumgeschiedenissen werden gebruikt als expliciet of impliciet propagandamiddel zijn gemakkelijk te vinden, zoals verderop zal blijken.
Geografische, chronologische en thematische verruiming
Ondanks de dominante traditie van jubileumgeschiedenis kreeg de universiteitsgeschiedenis geleidelijk te maken met een drievoudige verruiming: zowel op geografisch, chronologisch als thematisch vlak werden de horizonten verlegd. Hiermee citeer ik mezelf,3 maar deze historiografische bijdrage is dan ook uitdrukkelijk bedoeld als een update van mijn eigen analyse van de stand van het universiteitshistorisch onderzoek in België van vijftien jaar geleden.
Wat de geografische verruiming betreft, is het nog steeds zo dat Belgische historici zich in mindere mate hebben aangesloten bij deze (intussen niet meer zo nieuwe) richting waarbij niet meer uitsluitend de geschiedenis van de eigen universiteit centraal staat. Er zijn natuurlijk enkele uitzonderingen, zoals het proefschrift van Kenneth Bertrams over de relatie tussen de universiteiten en de bedrijfswereld of mijn eigen doctoraat over de negentiende-eeuwse discussies met betrekking tot het universitair onderwijs.4 Bovendien worden de in se lokale verhalen steeds vaker uitdrukkelijk in een nationale en/of internationale context geplaatst. Opvallend in dit verband is de grote interesse om het nationale kader te doorbreken via studies over Belgische studenten in het buitenland of (een specifieke groep van) buitenlandse studenten aan (een) bepaalde Belgische universiteit(en), bijvoorbeeld in het lopende doctoraatsonderzoek van Pieter De Messemaeker aan de UGent, maar vooral in talrijke masterscripties.5 De aandacht voor het koloniale verleden van sommige universiteiten sluit hier naadloos bij aan.6 Toch blijft het voor de aanverwante vakgebieden van de wetenschapsgeschiedenis en de geschiedenis van de geneeskunde blijkbaar gemakkelijker om het beperkte geografische kader te overstijgen. Toegepast op België springt onder meer het onderzoek van Raf de Bont, Benoît Majerus, Joris Vandendriessche, Geert Vanpaemel en Kaat Wils hier in het oog.
De tweede, chronologische verruiming, of beter gezegd verschuiving, is ongetwijfeld het meest drastisch gerealiseerd. Terwijl op het einde van de jaren 1970 nog werd geklaagd dat de toenmalige universiteitsgeschiedenis in wezen vooral een middeleeuwse, institutionele en intellectuele geschiedenis was, kan nu terecht het omgekeerde fenomeen aan de kaak worden gesteld, zowel vanuit internationaal perspectief als wat België betreft. Enkel binnen de Leuvense onderzoeksgroep Latijnse literatuur is nog aandacht voor de pre-negentiende-eeuwse universiteit (zo organiseren ze het congres ‘I Think, Therefore I Teach. Evolutions in Early Modern Education’), maar echte opvolging voor wijlen Jan Roegiers of de nog steeds erg actieve Hilde de Ridder-Symoens is er voorlopig niet. Het illustreert mijns inziens hoezeer ook de hedendaagse universiteitsgeschiedenis relevant wil of moet zijn en minstens ten dele schatplichtig is aan vraagstellingen vanuit de actualiteit.7
In zijn terugblik uit 2007 op een kwart eeuw universiteitsgeschiedenis in Nederland geeft Leen Dorsman een mooi bibliografisch overzicht ter illustratie van de thematische verruiming.8 Zij het op veel beperktere schaal, toch kan voor talrijke thema’s een Belgisch equivalent worden aangestipt al blijft dit lijstje onvermijdelijk selectief. Wat de studies over het concept van de universiteit en buitenlandse invloeden betreft denk ik vooral aan mijn eigen publicaties, maar ook aan het lopend onderzoek van Hans Schildermans over de geschiedenis van de universiteit als publieke instelling. De belangstelling voor de ‘vermaatschappelijking’ van de universiteit resulteerde onder meer in enkele boeken over de relatie tussen ‘town and gown’.9 Het gender-aspect komt uitdrukkelijk naar voor in de bekroonde scriptie van Lore Goovaerts over de eerste generatie vrouwelijke hoogleraren aan de UGent10 en de studenten blijven één van de speerpunten van Louis Vos’ onderzoek.
Onder invloed van deze drievoudige verruiming ontwikkelde de universiteitsgeschiedenis zich tot een zelfstandige discipline met eigen instituten en onderzoekscentra, buitengewone leerstoelen zoals aan veel Nederlandse universiteiten, gespecialiseerde verenigingen met hun eigen tijdschrift, en afzonderlijke boekenreeksen.11 Via deze toenemende samenwerking wordt de inhoudelijke geografische verruiming gecombineerd met een praktische geografische verruiming. Universiteitshistorici uit steeds meer verschillende (voornamelijk Europese) landen komen met elkaar in contact met soms grootse projecten als gevolg. Goede voorbeelden zijn het netwerk ‘Heloise, European Network on Digital Academic History’ opgericht in 201212 en het boekproject over studentenrevoltes van de ‘International Commission for the History of Universities’13, waarin telkens ook de Lage Landen zijn vertegenwoordigd.
De voortgaande traditie van jubileumgeschiedenis
En toch, ondanks al deze impulsen voor een vernieuwing van het vakgebied, blijft jubileumgeschiedenis een uitzonderlijk sterk genre binnen de universiteitsgeschiedenis, gekarakteriseerd door de focus op één (al dan niet vierende) instelling, geschreven door leden van binnenuit en, zeker in tijden van crisis, minstens impliciet gepresenteerd als iets om uit te leren. Heel bewust koos de universiteit van Avignon ervoor om in 2003 haar 700ste verjaardag te vieren, waarbij de universitaire administratie volledig voorbijging aan het feit dat de instelling niet had bestaan tussen 1793 en 1980.14 Continuïteit en traditie werden expliciet vereenzelvigd met kwaliteit. In haar 9-delige geschiedenis uit 2011 ambieerde de universiteit van Oslo een antwoord te bieden op de institutionele uitdaging van een steeds meer gefragmenteerde instelling en hoe desondanks een zekere eenheid kon worden bewaard. Het antwoord was een uitdrukkelijk integratieve benadering.15
In het bijzonder wat betreft de ontwikkeling van de disciplines is een dergelijk eenheidsverhaal verre van evident. Niemand kan immers de toenemende specialisatie en fragmentatie van het wetenschappelijk onderzoek ontkennen en een benadering per faculteit of per discipline is vandaar ook moeiteloos te verantwoorden. Soms liggen gemakkelijkheidsoverwegingen hieraan ten grondslag, maar meestal gaat het om een weloverwogen keuze in de huidige context van de ‘multiversity’.16 Ook binnen de Belgische historiografie zijn hier talrijke voorbeelden van te vinden.17
De uitdaging voor de betrokken historici en het feestcomité in het algemeen is het vinden van een evenwicht tussen enerzijds de eisen die heden ten dage worden gesteld aan objectieve, belangeloze wetenschap, en anderzijds de verwachtingen van het grote publiek en universitaire overheden om het feestvarken in de bloemetjes te zetten. Een overtuigende rode draad in de jubileumgeschiedenis kan hierbij een goed startpunt vormen. Hoe de universiteiten van Luik en Gent erin slagen om een dergelijk evenwicht te bereiken in hun jubileumpublicaties voor de viering van hun tweede eeuwfeest, zal binnenkort duidelijk worden. Philippe Raxhon en Veronica Granata gaan deze uitdaging aan in Université de Liège (1817-2017) – Mémoire et prospective en Gita Deneckere bereidt een boek voor met als thema het maatschappelijk engagement van de UGent. (nvdr: zie ook het dubbelinterview met Philippe Raxhon en Gita Deneckere in dit nummer)
Deze laatste publicatie kan onmogelijk los worden gezien van UGentMemorie, het virtuele geheugen van de UGent. ‘Onder het motto “Durf her-denken” wil UGentMemorie het tweehonderdjarige jubileum op een innovatieve en aanstekelijke manier voorbereiden. Via allerlei onderzoeks- en publieksactiviteiten wordt het verleden van de UGent, dat een rijke bron vormt van wetenschappelijk en maatschappelijk engagement, geëxploreerd,’ aldus de website. Het succes van deze benadering, die (en ik herhaal mezelf) tegemoet komt aan een actuele behoefte, blijkt onder meer uit het op het Gentse voorbeeld geïnspireerde Geheugen van de VU.
Bij het doortrekken van deze vergelijking met Nederland kan men er echter niet om heen dat de Belgische universiteitsgeschiedenis van de afgelopen vijftien jaar er eerder mager uitkomt, ondanks de veelheid aan titels. De recente jaargangen van Studium. Tijdschrift voor Wetenschaps- en Universiteitsgeschiedenis / Revue d’Histoire des Sciences et des Universités worden bijna volledig gevuld door Nederlanders, een pendant van de aantrekkelijke reeks ‘Universiteit & samenleving’ van Leen Dorsman en Péjé Knegtmans is er helaas niet, en op het congres ‘The Laboratory Revolution. The Rise of the Laboratory and the Changing Nature of the University, 1850–1950’ dat in oktober in Groningen wordt georganiseerd staat er jammer genoeg geen enkele Belgische bijdrage op het programma. Er is dus zeker nog ruimte voor expansie.
Webreferenties
- dubbelinterview: http://www.contemporanea.be/nl/article/2017-3-aan-het-woord-200-jaar-ugent-en-ulg
- UGentMemorie: www.UGentMemorie.be
- Geheugen van de VU: http://www.geheugenvandevu.nl
Referenties
- Vom Bruch, Rüdiger, ‘Methoden und Schwerpunkte der neueren Universitätsgeschichtsforschung’, in: Bucholz, Werner (ed.), Die Universität Greifswald und die deutsche Hochschullandschaft im 19. und 20. Jahrhundert (Stuttgart: Franz Steiner Verlag, 2004), p. 11.
- Müller, Winfried, ‘Erinnern an die Gründung. Universitätsjubiläen, Universitätsgeschichte und die Entstehung der Jubiläumskultur in der Frühen Neuzeit’, in: Berichte zur Wissenschaftsgeschichte 21 (1998): 91-92.
- Dhondt, Pieter, ‘Universiteitsgeschiedenis in België: meer dan een jubileumgeschiedenis?’, Mededelingenblad van de BVNG / Bulletin d’Information de l’ABHC, 24: 4 (2002): 5-12.
- Bertrams, Kenneth, Universités et entreprises. Milieux académiques et industriels en Belgique (1880-1970) (Brussel: Le Cri, 2006) en Dhondt, Pieter, Un double compromis. Enjeux et débats relatifs à l’enseignement universitaire en Belgique au XIXe siècle (Gent: Academia Press, 2011).
- Zie: http://www.contemporanea.be/nl/content/masterscripties; 2010 (Marie Coquel, Christine Fellin), 2011 (Emmanuel Moreels), 2012 (Marie Kympers), 2014 (Sander Carels), 2015 (Hanae Assbayhi), 2017 (Pierre Vilvens).
- Mantels, Ruben, Geleerd in de tropen. Leuven, Congo & de wetenschap, 1885-1960 (Leuven: Universitaire Pers, 2007) of de masterscriptie van Adriaan Eerdekens uit 2010.
- Een dergelijk boude bewering is natuurlijk moeilijk hard te maken binnen het korte bestek van dit artikel, zie daarom Dhondt, Pieter, ‘University history as part of the history of education’, in: Idem (ed.), University jubilees and university history writing. A challenging relationship (Leiden: Brill, 2014), pp. 233-249.
- Dorsman, Leen, ‘Een kwart eeuw universiteitsgeschiedenis in Nederland’, in: Nieuwsbrief universiteitsgeschiedenis / Lettre d’information sur l’histoire des universités, 13: 2 (2007): 43-56.
- Mantels, Ruben, Gent. Een geschiedenis van universiteit en stad, 1817-1940 (Brussel: Mercatorfonds, 2013) en Frankignoulle, Pierre, L’Université de Liège dans sa ville, 1817-1989: une étude d’histoire urbaine (Onuitgegeven doctoraatsverhandeling) (Brussel: ULB, 2005).
- Goovaerts, Lore, Het glazen plafond doorbroken. De eerste generatie vrouwelijke hoogleraren aan de UGent, een oral history project (Onuitgegeven masterscriptie) (Gent: UGent, 2016).
- Voor een recent overzicht, zie Dhondt, Pieter, ‘University history writing: more than a history of jubilees?’, in: Idem (ed.), University jubilees and university history writing (2014), pp. 7-9.
- Zie: http://heloise.hypotheses.org.
- Dhondt, Pieter, en Elizabethanne Boran (eds.), Student Revolt, City, and Society in Europe: From the Middle Ages to the Present (London: Routledge, 2017).
- Bénézet, Brigitte (ed.), L’Université d’Avignon: naissance et renaissance, 1303–2003 (Arles: Actes sud, 2003).
- Collett, John Peter (ed.), Universitetet i Oslo 1811-2011, 9 vols. (Oslo: Unipub forlag, 2011).
- Hechler, Daniel, en Peer Pasternack, ‘Best Practice vs. Worst Case? How East German Universities Deal with their Contemporary History: the Humboldt University of Berlin and the University of Jena’, in: Berichte zur Wissenschaftsgeschichte 34 (2012): 329-345.
- Bv. Woestenborghs, Bert, Roeland Hermans en Yves Segers, In het spoor van Demeter. Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen K.U.Leuven, 1878-2003 (Leuven: Universitaire Pers, 2005); Vandersteene, Liesbeth, De geschiedenis van de rechtsfaculteit van de Universiteit Gent. Van haar ontstaan tot aan de Tweede Wereldoorlog (1817-1940) (Gent: MGOG, 2009); Bardez, Renaud, La Faculté de médecine de l’Université Libre de Bruxelles: entre création, circulation et enseignement des savoirs (1795-1914) (Onuitgegeven doctoraatsverhandeling) (Brussel: ULB, 2015); Nys, Liesbet, Van mensen en muizen. Vijftig jaar Nederlandstalige Faculteit Geneeskunde aan de Leuvense Universiteit (Leuven : Universitaire Pers, 2016) en Vanpaemel, Geert, Wetenschap als roeping. Een geschiedenis van de Leuvense faculteit voor wetenschappen (Leuven: Universitaire Pers, 2017). Ook Vanden Borre, Saartje, Toga’s voor ’t hoge. Geschiedenis van de Leuvense universiteit in Kortrijk (Leuven: Universitaire Pers, 2015) en Jaumotte, Charles en René Noël, 50 ans d’histoire universitaire à Namur. Des Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix à l’Université de Namur 1965-2015 (Namur: PUN, 2017) passen enigszins in dit rijtje.