José Gotovitch, “Allons au devant de la vie”. Une histoire des jeunesses et étudiants communistes de Belgique, 1921-1945, Brussel, CARCOB, 2023.

-Rik Hemmerijckx, Emile Verhaeren Museum

De Russische revolutie van 1917 en de oprichting van de Sovjet-Unie is één van de bepalende gebeurtenissen uit de twintigste eeuw geweest. Geïnspireerd door het Russische voorbeeld kwam het in verschillende landen tot de oprichting van een communistische partij, meestal als afscheuring van de traditionele socialistische partij. In België gebeurde dit in 1921 met de oprichting van de Kommunistische Partij van België (KPB), die ook een jongeren- en studentenorganisatie onder haar hoede had. Het is precies de geschiedenis van deze jeugdorganisaties die het onderwerp uitmaakt van een nieuw boek van José Gotovitch. De auteur is een autoriteit op het vlak van de communistische geschiedschrijving en in zekere zin is hij ook een getuige na datum: in 1960-1961 was hij zelf nationaal secretaris van de communistische studentenorganisatie van België.

Om een dergelijke geschiedenis te schrijven valt men meestal terug op de klassieke bronnen: pers of propagandamateriaal, occasioneel een rapport, een verslag of briefwisseling. Voor een organisatie die bij verschillende gelegenheden het doelwit is geweest van politionele interventies en tijdens de Tweede wereldoorlog van regelrechte vervolging, mag men niet verwachten dat de archieven of periodieke uitgaven op systematische wijze bewaard gebleven zijn: de op het CARCOB – het archiefcentrum van de communistische beweging in België – bewaarde collecties vertonen soms grote lacunes. José Gotovitch heeft deze lacunes in ruime mate kunnen aanvullen met archieven die hij in Moskou ontdekt heeft: de dossiers van de Procureur des Konings, bewaard in het Speciale OSOBY-archief en de archieven van de Communistische Jeugdinternationale, bewaard in het Russische staatsarchief voor politieke en sociale geschiedenis – het vroegere Marx-Lenin-Instituut.

De jaren twintig en dertig, en de opeenvolgende bezettingsjaren van 1940-1944, waren heel bewogen jaren waarbij de KPB mee evolueerde op de golven van de sociale strijd en de economische, politieke en militaire gebeurtenissen op nationaal en internationaal vlak. Het geloof in de communistische heilstaat en de verdediging van de Sovjet-Unie waren daarbij het sine qua non. Het is tegen deze achtergrond dat ook de geschiedenis van de communistische jeugdorganisaties (CJ) moet begrepen worden. Deze kenden lange tijd een relatief marginaal bestaan. Het sektarisme bij de jonge communisten was schering en inslag. Steevast hebben zij zich afgezet of een strategie ontwikkeld tegenover de numeriek veel sterkere socialistische jeugdorganisaties, de Jeunes Gardes Socialistes (JGS). Dikwijls kwam het er op aan om verdoken KP-leden – de zgn. “onderzeeërs” – de leiding van de JGS-afdelingen te laten overnemen. Ook de koerswijzigingen en de machtsstrijd binnen de Sovjet-Unie – vooral dan de strijd tegen de verketterde trotskisten – hebben een grote impact gehad. Vanuit de Komintern werden ook verschillende instructeurs naar België gestuurd om de Belgische organisaties te sturen en te omkaderen. En ook financieel hingen zij in belangrijke mate af van de fondsen die hen vanuit Moskou aangereikt werden. Het zgn. “oog van Moskou” was een niet te ontkennen realiteit. De documenten waaruit de auteur citeert zijn soms heel revelerend.

Het is pas met de mijnwerkersstaking in de Borinage van 1932 en vervolgens in de strijd tegen het fascisme en de campagne voor steun aan het republikeinse Spanje in 1936-1938, dat de communistische jeugdorganisaties zich ten volle kunnen ontplooien. In hun antifascistisch eenheidsstreven kwamen zij reeds in augustus 1934 tot een eenheidspact met de JGS en de trotskistische jongeren. Maar de samenwerking met deze laatste was een doorn in het oog van Moskou en de twee KP-secretarissen die het akkoord mee hadden uitgewerkt – Henri De Boeck en Marc Willems – bekenden hun fout en werden naar Moskou gestuurd. Zelfkritiek was een courante praktijk in de stalinistisch georganiseerde partij. De eenheidspolitiek met de socialistische jeugdorganisaties zal nochtans de bovenhand halen en leidt eind 1936 tot de oprichting van de Jeune Garde Socialiste Unifiée (JGSU), vooral dan in Brussel en Wallonië.

Eén van de vaststellingen doorheen deze studie is het ontbreken van een echte continuïteit in de leiding van de communistische jeugd. Leidende figuren komen en gaan, worden geroyeerd of verlaten de organisatie. Nochtans heeft er zich doorheen de jaren een harde kern gevormd die zal doorgroeien naar de hogere echelons van het partijapparaat. Tijdens de bezettingsperiode van 1940-1944 zijn de communistische jongeren zich blijven manifesteren onder de noemer van de JGSU, maar van een echte eenheidsorganisatie was er geen sprake meer.

Aan de universiteiten – vooral dan deze van Brussel, in mindere mate Gent en Luik – is de communistische actie eerder schoorvoetend op gang gekomen. De weinige studenten die sympathiseerden met het communisme opereerden binnen de studiekringen van de in 1921 opgerichte Federation Indépendante des Etudiants Socialistes (FIDES). In 1926 kwam het aan de ULB tot de vorming van een Groupe d’Etudes Socialistes, waaruit eerst de Etudiants Matérialistes-Marxistes en vervolgens de Etudiants Marxistes zijn ontstaan; in het Gentse was er de Roode Studenten Bond. Deze groepen ontwikkelden een meer militante actie en zouden zich vooral onderscheiden in de strijd tegen het fascisme. Op die manier deed er zich een toenadering voor met de socialistische studenten. Dit leidde in januari 1936 tot de oprichting van de Etudiants Socialistes Unifiés de l’ULB (ESU). Het is deze groep die in de Brusselse universitaire wereld de mobilisatie op gang brengt voor directe steun aan het republikeinse Spanje.

In het gespannen internationale klimaat van de jaren 1938-1939 – van de Akkoorden van München tot het Sovjet-Duits niet-aanvalspact en de daarop volgende inval in Polen – wordt de eenheidspolitiek volledig stopgezet: de BWP-leiding zal alles in het werk stellen om de socialistische jeugd- en studentenorganisaties terug naar zich toe te trekken. Aan de ULB leidt dit er ook toe dat de aanhangers van de ESU uit de overkoepelende organisatie van het Vrij Onderzoek gezet worden: vrij onderzoek viel niet te rijmen met stalinisme. Niettemin heeft er zich doorheen de jaren aan de ULB een hechte kern van communistische studenten gevormd die trouw blijven aan hun ideaal en die vanaf 1940-1941 actief worden in het communistisch verzet.

De klemtoon ligt in deze studie vooral op Brussel, maar doorheen zijn onderzoek heeft de auteur ook oog gehad voor de ontwikkelingen aan de Gentse universiteit. Hier vallen wel enkele lacunes op: er wordt geen melding gemaakt van het blad Eenheidsfront! (1933-1934) en ook de niet onbelangrijke figuur van Bert Van Hoorick wordt over het hoofd gezien.

De conclusies van Gotovitch zijn vrij ontnuchterend. Verschillende militanten uit de communistische jongeren- en studentenorganisaties hebben tijdens de bezetting een belangrijke rol gespeeld in het verzet, maar hij wijst er op dat zij een zware tol betaald hebben: nagenoeg het volledige kader van de leidende militanten werd in juli 1943 gearresteerd. De continuïteit zou na de oorlog volledig verloren gaan met de in 1945 opgerichte Volksjeugd van België, een organisatie die nadien nooit echt van de grond gekomen is.

-Rik Hemmerijckx, Emile Verhaeren Museum

Contacteer ons

Zin om mee te werken aan een volgend nummer van Contemporanea?
Dat kan via onderstaande link